top of page
  • Facebook
  • Twitter
  • Instagram

De aanschuivers

In dit romantische korte verhaal rijdt de droomvrouw van de hoofdpersoon in de file voorbij en doet hij er alles aan om haar nog eens te zien.

Elke morgen rijd ik in mijn vertrouwde Volvo over de snelweg naar mijn werk.
     Elke morgen is het snelle van de snelweg snel weg.
     Iedere morgen sta ik daar net als duizenden anderen aan te schuiven in een rij waar geen eind aan lijkt te komen. Iedere dag die vervloekte rit naar die vervloekte plek.
     Maar dinsdag was anders. Dinsdag gebeurde er iets onwaarschijnlijks.
     Ik vond een mede-aanschuiver die van dit tranendal een warm bad maakte. Donkerblond, niet ver voorbij de 30, in een mantelpak dat van haar moeder geweest had kunnen zijn, maar als gegoten zat. Een fashion statement.
     Terwijl ze met een schuin oog de weg in de gaten hield, deed ze haar lippenstift. Omdat ze niet lang was, moest ze zich uitrekken om goed in de binnenspiegel te kunnen kijken.
     Ik kon niet anders dan erom lachen. Haar kolderieke houding en samengeknepen concentratieogen fleurden mijn waardeloze ochtend op als een bitterbal op een begrafenis.
     Toen ze doorhad dat ik de linkerbaan ophield in mijn poging om haar lippenstiftkunsten te bewonderen, moest zij ook lachen. Ze zette zich terug achter het stuur en we keken elkaar aan.
     Ik stak mijn duim op als blijk van waardering voor haar acrobatisme en de perfect aangebrachte lijnen om haar prachtige volle lippen.
     Ik kreeg een oké teken en de mooiste knipoog van de wereld terug.
     Door het getoeter van een ongeduldige automobilist, die duidelijk niet inzag dat ik hier een van de mooiste momenten van mijn leven beleefde, gaf ik gas bij en verdween uit haar blikveld. Toch was ik nog niet klaar om dit moment achter te laten, dus ik liet mijn snelheid afzakken en de driftkikkers passeren tot ik weer naast haar kon gaan rijden.
     Samen schoven we aan, bijna een kwartier aan een stuk en we stopten niet met flirten met onze ogen, verliefd glimlachen (in mijn geval dan toch) en grappig proberen doen als Charlie Chaplin in een stille film.
     Tot het moment dat mijn afslag kwam. De navigatie aan dat ik nog drie kilometer had voor deze dinsdagochtendroom voorbij was. Ik was in dubio. Zou ik met haar meerijden? Wat kon mij dat klotekantoor ook schelen? Toch knaagde het aan me. Het was de eerste plek waar ze me langer dan mijn proeftijd hadden weten tolereren en met de naderende reorganisatie was dit niet het moment om verstek te laten gaan.
     Met een mix van melancholie en stille filmhumor zette ik mijn knipperlicht aan. Ik maakte nog een gebaar naar haar, hopend dat zij haar baan wel op het spel kon zetten, om me te volgen, maar haar rode Dinky Toy verdween via mijn achteruitkijkspiegel naar mijn linker zijspiegel, tot onze wegen voorgoed scheidden.

De manier waarop mevrouw Aanschuiver mijn ochtend had ingekleurd, maakte het kantoor nog grijzer dan het al was. Het werd de ergste dag uit mijn leven. Niet alleen omdat ik wist dat ik haar nooit meer terug zou zien, maar ik bleek bij aankomst ook onderdeel van de reorganisatie. Het was mijn laatste dag op de eerste plek waar ze het acht jaar in me hadden zien zitten.
     Ondanks dat was ik de laatste die die dag met mijn bezittingen in een doos onder mijn arm de zielloze toren verliet. Alles in mij wilde niet voor zevenen op de weg zitten. Ik had behoefte aan de kilometers leeg asfalt en de snelheid die dit uur met zich meebrachten. Zonder aan te schuiven vloog ik naar huis, maar toen ik daar aankwam, was mijn hok op zeven hoog nog nooit zo leeg geweest. Voor ik het kon opbrengen te solliciteren, bracht ik haast een week door met niets meer dan documentaires over gekken als Ted Bundy, zakjes huismerkchips en blikken van het zwaarste bier. Gek genoeg is zij het enige waaraan ik kan denken. Ik moet de twinkeling in haar ogen weer zien. Ik wil weten hoe ze ruikt, hoe zacht haar stem is en hoe haar heupen wiegen als ze loopt.
     Op zondagavond, wanneer de geur van mijn boeren en scheten mezelf teveel begint te worden, stap ik voor het eerst sinds dinsdagochtend onder de douche. De documentaire over de Freeway Killer klinkt nog op de achtergrond. Het geluid staat onnodig hard.
     Het koude water, samen met de rechercheur die William Bonin opspoorde schudden me wakker. Nog nat stap ik de douche uit en loop naar mijn telefoon. Die is al dagen uitgevallen, maar zodra ik de stekker erin stak en het ding was opgestart, zette ik mijn wekker terug aan, droogde me af en ging naar bed in de hoop mijn alcoholkop op te poetsen met een goede nacht slaap. Ik had een missie.

Hoewel ik nergens heen reed, had ik nog nooit met zoveel plezier aangeschoven. Waar ik anderen zag overwegen of de binnenspiegel sterk genoeg was om zich met hun stropdas aan op te hangen,  gleed mijn oog over de weg op zoek naar haar rode koekblik op wielen.
     Ik vond er twee. Allebei zonder haar. Ik reed door, zonder af te slaan deze keer. Manoeuvrerend tussen de wagens, begon ik me af te vragen wat ik hiermee dacht te bereiken. Ik wist niet eens hoe ze heette, waar ze vandaan kwam of heenging en of ze ’s avonds met een grote grijns terugreed naar een man en kinderen.
     Ik zag voor me hoe ze met twee kleine blonde kindjes, elk in één arm, met hun tekeningen in haar vingers gefrommeld naar haar rode Fiatje liep. Het moest haast wel. Vrouwen als zij waren niet alleen. Die kwamen niet net als ik thuis in een leeg huis. Mannen stonden voor haar in de rij. Ik ook. Letterlijk.  
     Toch schoof ik de volgende dag weer aan. Een week nadat ik haar voor het eerst zag, schatte ik mijn kansen het hoogst in. Op exact hetzelfde moment als een week eerder reed ik weg. Ik ben een man van de tijd, maar die dag was ik later omdat ik wat papieren was vergeten. Dat wil zeggen, in plaats van een halfuur voor de aanvangstijd van mijn betaalde uren, was ik maar vijf minuten te vroeg.
     Het was extra druk. De autos stonden nog wat krapper op elkaar dan gewoonlijk en mensen probeerden elkaar nog iets venijniger dan normaal de pas af te snijden. Ik merkte het nauwelijks. Mijn oog had maar oog voor één ding: rood.
     Toch kwam er die dag niet één rode fiat voorbij. Met mijn ziel op de bijrijdersstoel reed ik huiswaarts. Ondanks de tweede teleurstelling, dacht ik nog niet aan opgeven. Wanneer dit lukte, want het zou me lukken, zou ik vastberadenheid aan de skillslijst van mijn cv toevoegen.
     Het kostte me twee weken, maar toen zag ik haar. Mijn binnenspiegel had het eerste genoegen. Op een of andere manier herkende mijn brein dit rode wagentje als het scheurijzer waarvoor ik al honderden euro’s aan benzine heb opgereden.
     Ik zou mij niet zijn, als ik geen plan had. Twee a4’tjes, die ik tegen het raam zou drukken als ze me opmerkte. Twee a4’tjes waar ik al mijn hoop op had gevestigd.
     Ik hield de rechterbaan een beetje op, omdat ik haar links zag aankomen. De file is op dit punt op haar traagst. Wij rijden vijf kilometer per uur, op de linkerbaan maximaal zeven.
     Ik had de spiegels van mijn auto speciaal opgepoetst om te zorgen dat ik geen detail van haar miste. Ze was het echt en alsof Cupido ermee speelde zat ze weer met haar lippenstift te spelen. Dit was de voorzet, nu was het mijn beurt om in te koppen.
     Maar net toen de bal mijn hoofd zou raken, begon de linkerbaan harder te rijden. Echt harder. Zoveel harder dan ik, dat ze me nauwelijks zou zien als ze passeerde.
     Er zaten nog maar drie auto’s tussen ons. Ik had twee weken op deze kans gewacht en nu mocht ze me niets ontglippen. Twee auto’s. Ik keek mijn auto rond op zoek naar hulpmiddelen. Mijn hart bonkte mijn borst uit en mijn huid begon te gloeien. Plots vond ik dat mijn plan niet goed genoeg was, de a4’tjes op de passagiersstoel te klein beschreven en ik rook mijn inspanningszweet.
     Nog een auto. Mijn motorkap kuste bijna de kentekenplaat van de vrachtwagen en hij begon waarschuwend te remmen.
     Daar was ze. Nog steeds zonder plan ramde ik mijn vuist op de claxon. Heel vlug en heel brutaal, zodat ik zeker wist dat ze zou opkijken.
     Het was haar echt. Ze lachte en ik keek en lachte terug, terwijl ik haar met mijn hand maande af te remmen.
     Ze deed het, met een toeterende linkerbaan als gevolg.
     Met mijn ene hand grabbelde ik naar de a4’tjes, allebei dezelfde, voor het geval ik er koffie op een zou morsen, terwijl ik met mijn andere hand gebaarde om het toetersalvo nog even te negeren.
     Toen drukte ik de a4 tegen de ruit.
     Hé aanschuiver, eerste afslag eraf en dan iets drinken? Ik had mijn telefoonnummer eronder gezet. Door het papier op de ruit, bleef haar reactie een raadsel. Toen ik het liet zakken was de Fiat weg. In plaats daarvan zat een dikke vent met een sigaar met boos en verward aan te staren. De vrachtwagen blokkeerde mijn zicht voorwaarts. Het voelde als uren voor ik hem voorbij kon. In de verte reed ze uit mijn zicht, met de snelheid van de linkerbaan. Ik was gebroken.
     Tot mijn telefoon begon te trillen. Een zachte, zoete stem weerklonk door mijn speakers.
     ‘Hé aanschuiver. Ik ben meer van dinertjes. Weet jij een leuk plekje waar we samen aan kunnen schuiven?’

© 2035 by Site Name. Powered and secured by Wix

bottom of page