Tussen het Satanskruid
In dit korte, magisch realistische verhaal vecht tuinman Garth tegen onkruid, maar is dit wel een gevecht dat hij wil winnen?
Het was warm op landgoed Rozenschaduw, warmer dan Garth ooit had meegemaakt in de honderden meidagen die hij hier had doorgebracht. Er droop zweet langs zijn billen in de broekspijpen van zijn tuinbroek, maar het deerde hem niet. Met het laatste beetje vocht op zijn lippen floot hij een vrolijke symfonie waar de paleiscomponisten van zouden opkijken. Hij onderbrak zijn gefluit alleen om zichzelf te vertellen: ‘nog een border en dan moet ik echt naar binnen voor een slok water,’ om er vervolgens weer twee te perfectioneren.
Hij grijnsde om zichzelf. Wie had dat gedacht, van inbreken in het landhuis naar het hoeden van haar tuinen. Zelfs op uitputtende dagen als deze was hij Gravin Mirabelle Lichthart voor eeuwig dankbaar. Haar vergevingsgezindheid had hem een nieuw leven gegeven en hij hield van iedere seconde ervan. Hij bedankte haar met een perfecte tuin.
Toen hij de border van het satanskruid inspecteerde was hij even tevreden als altijd. De bloemen hadden de kleur van een avondhemel die goed weer voorspelde en de bladeren waren zo donkerbruin dat ze zwart leken. Het klom keurig langs de ranken omhoog en vormde een sierlijke bos die het kunststuk van de tuin vervolmaakte; het familiewapen van de Lichtharten.
Tot hij het zag. In het midden van het wapen, ter grootte van zijn pink, erg klein dus, stond een plantje dat hij nooit eerder had gezien. Het was iel, met een wit bloemetje en toen hij voorzichtig tussen het satanskruid stapte om het te bekijken, zag hij kleine blauwe stipjes op de blaadjes. Het bloempje was prachtig, maar hoorde niet in dit pronkstuk thuis. Dus boog hij voorover om het met wortel en al uit de grond te trekken, maar toen hij het tussen duim en wijsvinger wilde pakken bewoog het tussen zijn vingers door.
‘Kom hier jij kleine rotzak,’ gromde Garth en hij greep weer. Opnieuw bewoog het plantje net genoeg om de vingers te ontwijken. Een zweetdruppel gleed van zijn kale hoofd in zijn oog. Geïrriteerde deinsde hij achteruit en wreef het pijnlijke zout uit zijn kijker.
Hij zuchtte. ‘Als planten gaan bewegen is het écht tijd voor een slokje.’ Hij draaide zich om, maar terwijl hij wegliep zei hij over zijn schouder. ‘Nog even en je bent de mijne, rotzak.’
Achter het glas van de plantenkas, waar de schommelstoel stond waarin hij pauzeerde, was het nog warmer. Het ijskoude water was bezig zich een weg naar zijn maag te banen toen de deinzende schommelstoel en de hitte Garth teveel werden en hij indommelde.
Nog voor zijn lichaam goed en wel ontspande, zag hij de border met het familiewapen voor zich. Het witte plantje was drie keer zo groot geworden en boog naar hem toe alsof ze hem uitdaagde. Stampvoetend liep hij naar de border en zei: ‘Nu heb ik je, stuk verdriet,’ terwijl hij de stengel met twee handen vastgreep alsof hij de plant wilde wurgen.
‘Niet doen!’ klonk een zachte stem.
Garths greep verslapte.
‘Ik beloof je dat ik haar mooier en voller maak dan ze ooit is geweest. Mirabelle zal nóg dankbaarder zijn dat ze je niet heeft laten arresteren, als je mij in leven laat. Ik beloof het.’
Nog voor hij los kon laten schrok hij op. Zijn schommelstoel kantelde vervaarlijk achterover door zijn plotse beweging. Hij hijgde alsof hij op de vlucht was voor de stadswacht en goot het restant van zijn koele glas water over zich heen. ‘Als ik maar geen zonnesteek heb opgelopen,’ mompelde hij tegen de bonenplanten naast hem.
Toen hij naar de border liep om zijn klus te klaren, stond hij abrupt stil. Zijn schoffel kletterde op de kinderkoppen. Hij keek op zijn horloge. Er was een uur verstreken sinds hij af was gaan koelen maar nu wist hij zeker dat hij een zonnesteek had. Overal tussen het oranjerode Satanskruid groeide blauwgestippelde witte bloemetjes. Hoewel het windstil was, leek de plant te ademen, pulserend alsof alle bloesem één hartslag deelde. De takken wikkelden zich om de donkerbruine Satanskruidstelen en liet de kleur van de donkere bladeren verbleken.
Hij greep zijn schoffel van de kasseien, stampte vloekend naar de familiewapenborder en trok met een wilde haal het ijzer door de grond.
‘Niet doen Garth, je doet me pijn,’ klaagde de bloemenstem.
‘Niet doen? Niet doen? Satanskruid is bijzonder teer, je verwoest haar! Ik heb al mijn tijd en energie gebruikt om haar te redden. Ik laat het niet verwoesten door een stuk onkruid!’
‘Maar ze kan zoveel mooier zijn, als je mij mijn gang laat gaan. Mirabelle zal zo trots op je zijn!’
Even stopte de schoffel. Toen schudde Garth zijn hoofd als een bokser na een rake klap en zei: ‘Planten kunnen niet praten. Je moet weg!’
De schoffel kwam weer in beweging.
Tegelijkertijd bewogen twee van de indringers’ takken naar zijn hals en omvatten hem.
‘Ik zei toch dat ik het mooier zou maken, Garth.’ De lage vrouwenstem in zijn oor klonk minder lieflijk dan voorheen. ‘Dit is je laatste kans. Laat me het mooier maken!’
‘Wat ben jij,’ stamelde Garth terwijl de ranken zich rond zijn keel samenklemden en hem van de grond tilden.
‘Ik ben een les, Garth. Laat moeder natuur haar werk doen.’
Garth spartelde en kronkelde, maar de takken hielden hem moeiteloos in hun greep. Hij maaide met zijn schoffel en schreeuwde onhoorbaar toen hij zag hoe zijn Satanskruid werd aangetast, maar hij was niet sterk genoeg. De randen van zijn zicht werden zwart. De schoffel viel en de ranken groeiden in hun duivelse tempo door, terwijl het Satanskruid verbleekte naar de lichte, verdorde staat waarin hij de plant jaren geleden had aangetroffen. Toen was het voorbij.
Hij lag in zijn schommelstoel toen het licht zijn pupillen weer binnendrong. Iemand schudde hem wakker. ‘Garth. Garth, mijn vriend, het is prachtig! Hoe heb je dat gedaan?’
De kromme neus, korte grijze krullen en dankbare glimlach van Mirabelle blokkeerden het zonlicht. Hij volgde haar vinger die naar de familiewapenborder wees.
Ze had gelijk. Het was prachtig, of hij dat nu wilde of niet.


