De avonturier
In dit korte verhaal beleeft Waldemar onder invloed van zijn Shamaan een wild avontuur.
Het had niet lang geduurd voor Waldemar vond waarvoor hij de donkere jungle doorfietste. Hij volgde de overweldigende brandlucht om het gevaar te vinden waar Shamaan Cristopher hem op had gewezen. Zonder woorden had Waldemar begrepen dat dit zijn missie was. Hij was van het ritueel weggerend en op zijn fiets gesprongen. Zijn missie was duidelijk. De slingerplanten en struiken hadden hem geen strobreed in de weg gelegd. Sterker nog, ze waren als bestuurd door de Shamaan voor hem aan de kant gegaan. De sterke brandgeur vermengde zich met de bittere nasmaak van de avonturendrank en het reinigende braaksel. Het was vies, maar het deerde Waldemar niet. Hij deed eindelijk waarvoor hij op aarde was. Hij was avonturier.
Hij kende de weg door de jungle. Het was alsof hij er vaker was geweest en dat was eigenlijk ook zo. Lang geleden was hij hier elke avond geweest, verstopt onder de dekens, met een zaklantaarn gericht op het avonturenboek dat hij van Egbert had gekregen toen hij hem voor het laatst zag. ‘Zoon, soms moet je gewoon kind zijn. Verstop het onder je bed, daar vindt ze het nooit. Het spijt me dat ik je niet tegen haar kan beschermen. Zorg dat je geniaal genoeg wordt om van haar af te komen.’ Het was hem maar half gelukt. Net als altijd. Hij had het boek goed verstopt, maar op zijn elfde had mama het boek per ongeluk gevonden tijdens het stofzuigen. Ze had het boek pagina voor pagina verscheurd en in de prullenbak ritueel verbrand. ‘Ze had geschreeuwd: Fabeltjes zijn voor hen die de feiten niet aan kunnen! Jij bent een genie! Jij moet dat wel kunnen! De geur van toen achtervolgde hij nu weer, hopende het boek deze keer van het vuur te redden. Gelukkig was het in de jungle een stuk stiller, op het loeiende geluid van een kudde dieren in de verte na.
De zon begon op te komen en de lucht vulde zich met een prachtige mix van kleuren. Rood en blauw vormden een intense waas, maar het was de oranje gloed aan de hemel die hem aantrok. Het boek, dat hem door jaren vol sommen en vergelijkingen had geholpen, riep hem. Het moest gered worden, door hem. En het ging hem lukken! Zijn moeders wetenschappelijke droom had van hem een doorzetter gemaakt. Met de woorden van Egbert in zijn achterhoofd had hij jarenlang gewerkt om de grootste te worden. Zoals zijn moeder droomde. Hij stond jarenlang bekend als de nieuwe Einstein, Galilei of Newton en het bracht hem dichter bij zijn doel. De grootste wetenschapper van zijn tijd kon namelijk niet meer bij zijn moeder wonen, toch?
Het maakte geen verschil. Hij had gepubliceerd, prijzen gewonnen en de wereld veranderd, maar toch kon hij niet voor zichzelf zorgen vertelden ze hem. Jeugdzorg, de GGZ, zijn moeder. Allemaal leugens vond hij. Tot hij het beu werd. Ook toen had hij doorgezet. Of eerder, een zetje gegeven. De kalmte van mama's doodstille lichaam onderaan de trap klonk nog mooier dan deze nachtelijke jungle. Waldemar omarmde die stilte en sprak jarenlang niet. Het was zijn celgenoot, Shamaan Christopher, die zijn stilte had doorbroken en hem had begeleid naar de avonturenwereld. Jaren van experimenteren hadden Waldemar nergens gebracht, de avonturendrank bracht hem overal.
Zijn shirt kleefde tegen zijn lijf toen hij zijn gammele fiets tegen de grond kwakte. Hij stond tegenover de tempel, die in lichterlaaie stond. Tussen hem en de tempel lag enkel een donkere glimmende vlakte. Hij begreep waar het geloei vandaan was gekomen. Drie Watusi runderen zo groot als een bus stonden luid loeiend tussen hem en de tempel. Ze waren omgeven door een kudde lichtgevende loopvogels van Waldemar’s formaat en gefascineerd door het vuur. Waldemar staarde, zocht de weg van de minste weerstand en twijfelde niet. De avonturendrank deed haar werk en hij sprintte naar de tempel. Enkele loopvogels draaiden zich om en begonnen luid naar hem te krijsen. Hij duwde er één omver en rolde over de onverwacht harde junglevloer. Hij krabbelde op en rende verder naar zijn doel. Nog tien meter voor hij bij de tempel was. Twee vogels denderden op hem af, maar half struikelend wurmde hij zich tussen hen door en beukte door de tempeldeur met al zijn kracht. De vlammen sloegen hem in het gezicht. Toen hij opkrabbelde verdween de hitte en de geur. Daar stond het. Na al die jaren, nog mooier in het licht van de vlammen dan in het licht van zijn zaklamp. Het avonturenboek. Hij zette een stap dichterbij en reikte naar het boek. Hij pakte het vast, maar brandde zijn hand aan de smeulende kaft. Hij schrok en liet het uit zijn handen vallen. Het plafond kraakte. Reflexmatig stortte hij zich op het boek en keek over zijn schouder omhoog. Sintels raakten zijn gezicht. Ze vlogen van het brekende plafond af, net als een balk die recht op Waldemar afschoot. Hij ademde diep in en zette zich schrap om het gewicht van de tempel te weerstaan. Het betonstof van het brekende plafond vulde zijn ogen, het werd zwart.. Plots voelde hij een ruk, iemand trok hem door de deur naar buiten terwijl hij belaagd werd door houtsplinters en steenpuin. Hij viel op zijn rug. De druk van een grote brok puin belandde op zijn borst. De lucht verdween uit zijn longen en het werd stil, heerlijk stil.
Schimmen vormden zich in de donkeroranje waas. De constante piep in Waldemars oren veranderde terug in het loeiende geluid. Hij lag op de koude natte grond. De runderen waren verdwenen. Op hun plaats stonden drie brandweerwagens. Hij stelde scherp en keek omhoog. De snavel van de loopvogel veranderde in het zwartgeblakerde gezicht van een veertiger ‘Ah, daar zul je hem hebben, domme junk. Je hebt geluk gehad, dat boek heeft je leven gered.’ Waldemar keek naar zijn kapotte handen die het boek nog steeds omklemden. Het boek was kapot, verbrand en vol gruis. Hij zat vol adrenaline. Hij was avonturier.


