top of page
  • Facebook
  • Twitter
  • Instagram

De echte ruil

In deze korte Nederlandse thriller moet een jonge student informatie over de Oost-Duitse grens smokkelen, maar als dit fout dreigt te gaan moet hij een onmenselijke keuze maken.

Ik had hier nooit aan moeten beginnen. Ik mocht dan Informatica studeren aan Stanford, zelfs voor een brein als het mijne was dit teveel om zo snel te onthouden.
     Op het uitgerolde vloeipapiertje stond een schema. Namen, codenamen en redenen waarom ze door Sovjets waren opgepakt.
     Mijn ogen raasden over de informatie. Als ze me hiermee pakten, stond ik binnenkort zelf op zo’n lijst. Als ik de info niet in het Westen kreeg, was iedereen op dit vloeitje binnenkort dood.
     Iemand bonkte op de deur, hoge nood. Dit café was de laatste stop in Oost-Berlijn en onze reisleidster Suzanna, een aantrekkelijke Oost-Duitse die op ons moest passen omdat ze Nederlands sprak, had ons op het hart gedrukt dat dit de laatste pitstop voor Checkpoint Charlie was. Ook daarna zouden we pas naar een échte wc kunnen als we in West-Duitsland waren. En niemand wilde op de bus-wc.        
     ‘Bijna klaar,’ zei ik, zo zenuwachtig dat ik ervan schrok. Ik moest kalm blijven. Ik had het aanbod van de grijsgepakte CIA-stropdas, die op miraculeuze wijze al wist dat deze jongerenreis achter het IJzeren Gordijn in mijn zomervakantieplanning stond, aangenomen. Als dit lukte, werden alle kosten voor nóg een Californisch uitwisselingsjaar gedekt. Ik hoefde alleen deze informatie de grens van het vrije Westen over brengen. Het liefst het merkloze fotorolletje, alsof ze niets opvallenders had kunnen bedenken, dat naast dit spionnenschema vol stond met 23 zogenaamde vakantiekiekjes die ik had gemaakt. Maar voor het geval ik die kwijtraakte zat ik hier te blokken op een halffabricaat van een sjekkie.
     Er werd nog eens op de deur geklopt, harder deze keer. Ik ging nog één keer door de informatie en spoelde de rest van het broodje, de dekmantel voor mijn smokkelwaar, door de wc. Het vloeitje stopte ik vol shag en stak het op voor ik de wc uitstapte.

Binnen hing een doffe warmte, zwaar van rook, vet en zurige mosterd. Het meubilair was even verweerd als de mensen die hier zaten. Ik bestelde een koffie bij een andere serveerster dan die me net mijn broodje filmrol had gegeven. De spionne was weg.
     Alleen de dikke eigenaresse met een peuk in haar mondhoek en een schort vol vetvlekken en dit meisje waren er nog. Moeder overste riep een bestelling om: “Zwei Bockwurst, sofort!”
     Verder maakten alleen mijn reisgenoten kabaal. Ik knikte vriendelijke naar een Grenztruppesoldaat die lusteloos zijn laatste druppels soep opslurpte. Net als de andere mensen die achter het Gordijn gevangenzaten deed hij niets, zag hij niets. Ik vroeg me af: Wilden ze, of mochten ze niets zien?

Toen ik mijn koffie kreeg, haastte ik me naar de bus. Ik had het halve bewijs bijna opgerookt, de andere helft brandde in mijn jaszak. Opgejaagd door de woeste darmen van de deurklopper, was ik vergeten het rolletje in mijn Kodak te verstoppen.
     Vanaf het moment dat ik de koffie had aangenomen, waren de ogen van Suzanna non-stop op mij gericht. Ze zat buiten op een verkeerspaaltje, als een havik die haar prooi stalkt. Het rolletje nu verwisselen zou onverstandig zijn. Mijn rug werd klam van angstzweet. Zou ze het doorhebben? Wist ze wie de serveerster was?
     Terwijl ik naar de deur liep, besloot ik terug te staren. Bluffen.
Toen ik de glazen klapdeur opensloeg, waren mijn ogen nog steeds op haar gericht. Plots trok ze haar wenkbrauwen op. Voor ik doorhad waarvan ze schrok, voelde ik een harde dreun van links. De koffiebeker vloog uit mijn handen en ik viel.
     ‘Kijk uit je doppen, sukkel!’
     Het was Mark. Ik krabbelde overeind, maar toen ik bijna stond gaf hij me een duw. ‘Je moet oppassen waar je loopt, klootzak,’ riep hij terwijl hij met zijn lompe kop boven me hing. Zijn sluikbruine haar stak flets af tegen zijn rode Che Guevara-shirt. Al vanaf het moment dat hij naast me in de bus was gaan zitten, had ik zin om die Palestijnse sjaal wat strakker rond zijn nek te knopen.
     Op het eerste oog leek niemand beter op zijn plek in het Oosten, maar door zijn constante blikken op de Casio rond zijn pols verried hij dat hij ook liever terug naar ons kapitalistische kikkerlandje ging.
     ‘Flikker zelf op, nepcommunist.’
     Ik raakte zijn gevoelige snaar. Nog voor ik een tweede poging kon doen om op te staan, raasde de Casio op me af. Zijn vuist dreunde nog na op mijn oog toen de soepsoldaat en Suzanna ons uit elkaar haalden voor ik echt wraak kon nemen.
     Ze sprak ons streng toe, terwijl ze ons als kleine kinderen naar de bus begeleidde.

Toen ook de rest van de groep weer in de bus zat, sloten we aan in de rij naar Checkpoint Charlie. Hoewel mijn jukbeen brandde, had ik meer last van het rolletje in mijn jaszak. Met Mark nog steeds naast me, dacht ik dat het omwisselen van het rolletje nu vreemd zou zijn. Onze reis was praktisch klaar.
     Daarbij priemden Marks ogen sinds we terug in de bus zaten in mijn nek, maar ik was te druk met het onthouden van het vloeipapiertje. Rij voor rij probeerde ik het voor me te zien, maar ik begon te twijfelen. Was Smith nu de Papegaai, of had hij Patrijs als bijnaam?
     Ik mocht niets vergeten, er stonden mensenlevens op het spel, maar de piep in mijn oren van Marks dreun maakte het nadenken haast onmogelijk.

De bus kwam tot stilstand tussen de prikkeldraadversperringen van het checkpoint. De warmte greep me bij mijn kraag. Als er iets misging, zou het hier zijn.
     De chauffeur draaide zijn raampje open en sprak op gedempte toon met de douanier. Toen riep hij Suzanna, die uitstapte en met een andere douanier smoezelde. De zomerzon brandde op haar reisleidstersuniform. Ik kon haar gezicht niet zien, maar ze was duidelijk gespannen. Alsof de rattenvanger op zijn fluit speelde verzamelden zich meer Sovjetsoldaten rond onze verouderde touringcar. Ze leken allemaal net zoveel op elkaar als de betonnen dozen die hier voor woonruimte doorgingen.
     De piep in mijn oren werd luider. Ze hadden me door.
     Mijn hart speelde een drumsolo waar Phil Collins jaloers op zou zijn. Ik zocht naar oplossingen, maar die waren er niet. Als ze me fouilleerden, vonden ze het rolletje. Dan zou ik niet helpen bij een spionnenruil. Dan was ik er een. Dan werd het Siberië, in plaats van Stanford.

‘Heb ik je zo hard geraakt, mietje?’ Mark tikte op mijn schouder.
     Ik keek hem niet begrijpend aan.
     ‘Je beeft als een rietje. Net een klein meisje.’
     Door die woorden, gecombineerd met zijn misselijkmakende grijns, stond ik op uit mijn stoel en greep hem bij zijn kraag.
     ‘Jij-‘ De beledigingen stokten in mijn keel. Dit keer duwde ik hém, waardoor we over de achterbank buitelden. Ik wilde hem slaan, maar ik dacht aan Stanford, de CIA en de gevangen spionnen.    
     Ging ik hem dit echt aandoen? Hij was onschuldig.
     Mijn onderbewuste maakte de keuze. Dreigend met mijn rechtervuist, liet mijn linkerhand zijn kraag los, pakte het rolletje en liet het ongemerkt in zijn jaszak glijden. Toen stond ik op en zei: ‘Je bent het niet waard, lul.’

Voor hij mij weer kon aanvliegen stapte Suzanna de bus binnen, gevolgd door twee Grenztruppen en pakte de microfoon.
     ‘Uw papieren alstublieft, en al uw fotoapparatuur. De grenswacht controleert alles. Blijf zitten tot u geroepen wordt.’
     Aangezien wij achteraan zaten, waren wij de laatsten. De grenswacht keek geïrriteerder bij iedere vruchteloze fouillering. Toen herinnerde ik me waar ik was. Ze zouden zoeken tot ze iets vonden, om de schaamte te maskeren van het doorzoeken van een bus tieners.
     Toen was het mijn beurt. Mijn benen werden slapper bij iedere stap, ondanks dat ik wist dat hij niets zou vinden. Toen de man me fouilleerde moest hij merken hoe ik beefde.
     De soldaat bekeek mijn paspoort. ‘Kamera?’
     Ik gaf hem mijn Kodak. ‘Zit al vol kiekjes van Unter den Linden,’ probeerde ik luchtig.
     Hij keek me kort twijfelend aan en draaide aan het terugspoelwieltje.
     ‘Noch mit Film...’ mompelde hij.
     Hij gaf hem terug. ‘Gehen Sie zurück.’
     Ik haalde opgelucht adem.
     Toen riep hij Mark.
     ‘Kamera?’
     Zijn branie was verdwenen. ‘Nein, Ich habe kein-’
     De soldaat fouilleerde hem zonder waarschuwing. Toen zijn vingers de jaszak bereikten, haalde hij het rolletje tevoorschijn.
     Een kaal, metalen hulsel. Geen label. Geen camera. Geen context. Dat was genoeg.
     ‘Was ist das?’|
     ‘Nichts! Ich… ich weiß es nicht!’ Marks stem sloeg over.
     De soldaat keek hem recht aan. ‘Mitkommen.’
     Een opgeluchte zucht ontsnapte me, terwijl ik mijn best deed geschokt te kijken. De Grenztruppen voerden Mark langs de bus. Het was een stom idee, maar ik keek. Onze blikken kruisten. Hij wist wat ik had gedaan, maar zijn woede was weg. Vervangen voor wanhoop.
     Een onzichtbare man ging op mijn borst staan. Wat had ik hem aangedaan? Hij was onschuldig. Ik had hem opgeofferd. En voor wat? 23 vreemden?
     Ik wilde mezelf aangeven, maar voor ik de moed vond begon de bus alweer te rijden.
     Het Westen kreeg wat het wilde, het Oosten had haar zondebok, maar wij betaalden de prijs.
 

© 2035 by Site Name. Powered and secured by Wix

bottom of page