top of page
  • Facebook
  • Twitter
  • Instagram

Oude Geluiden

De anonieme verteller van dit spannende korte verhaal hoort op iedere plaats ter wereld de geluiden van het ergste dat daar ooit heeft plaatsgevonden. Sekteleider Pavel wil misbruik maken van zijn vloek.

Toen ik amper vier jaar was, vertelde ik mijn ouders dat een mevrouw zich ooit had opgehangen op onze zolder. Toen ze vroegen hoe ik dat wist, vertelde ik ze de waarheid: ik had het gehoord. Niet van horen zeggen, maar echt gehoord. Mijn hoofd zit vol geluiden. Toch zijn die geluiden niet van mij. Ik heb ze niet zelf bedacht, er is geen boze geest die tot mij spreekt en ik ben al helemaal niet gek! Ik ben geboren met een last, die de wereld niet alleen kon dragen. En daarom deelt ze hem met mij. Ik begrijp het als u mij niet begrijpt, ik begrijp het zelf ook niet altijd. Ik luister mee in het geheugen van de mensheid. Soms hoor ik het duidelijk, alsof het direct op dit moment gebeurt. Soms hoor ik het zacht, haast onverstaanbaar, alsof het minder sterk in het geheugen staat gegrift. Ik weet niet met wie of wat ik een geheugen deel, maar ik denk dat het net als wij ook vergeet, verwerkt en verdraait. Het is alsof ik terug hoor in de tijd, alsof de wereld haar ei kwijt moet en ik haar therapeut ben. Soms is het een kakofonie van schoten en schreeuwen, soms is het een weduwe die in zachte wanhoop huilt om de terugkeer van haar man. Ik begrijp dat zelfs iets machtigs als onze planeet, de kosmos of een almachtige schepper dit niet alleen aan kan en ik vraag me af of ik de enige ben met wie zij haar nachtmerries deelt.  

Ik zal het waarschijnlijk nooit weten, want ik draag deze last alleen. Als jong kind heb ik men het proberen verklaren, maar zij verklaarden me dan voor gek. Mijn ouders konden door mijn situatie niet lang voor me zorgen. Ze begrepen het niet. De plotselinge angst, mijn afkeer voor de buitenwereld en zelfs de terreur van mijn ouderlijk huis. Ik werd onhandelbaar en agressief, terwijl ik met vlagen hysterisch en ontroostbaar was. Kantoren vol psychologen, psychiaters en dokters bogen zich over mij. Een conclusie kwam er nooit. Hoewel mijn ouders goede mensen waren, ging het ook hun pet te boven. Daarom was het voor ons allen verstandiger als ik weg zou gaan, op aanraden van mijn laatste psychiater. Die vriendelijke jongeman doorbrak rond mijn vijfde de tragische sleur van onderzoek na onderzoek en van therapeut naar therapeut. Het waren de volslagen ongepaste en onprofessionele harde woorden van deze twintiger die mijn ouders lieten nadenken, tot ze besloten dat het inderdaad beter was dat ik weg zou gaan. Gelukkig begrepen mijn ouders dat mijn problemen het vaakst ontstonden op plaatsen met geschiedenis. Daarom zochten ze naar afgelegen opvang, maar er was nergens plaats voor mij. Tot ze opnieuw contact opnamen met de psychiatriepraktijk en ik binnen drie dagen een plekje had. Ik ging naar boer Aardsma, een oude vriend van de jonge psychiater. Hij woonde op een boerderij diep in de bossen van Brabant. De boer had een stuk land geërfd en op een oude akker zijn boerderij zelf gebouwd. De geschiedenis had dit stukje aarde nog niet bevuild en Aardsma deed geen vlieg kwaad. Werken op een boerderij bracht me tot rust en ik leerde van Bram, zoals ik de beste man mocht noemen alles wat een kind in Nederland leren moet. Thuisstudie noemen ze dat. Ik sprak vaak met hem, maar nooit over waarom ik bij hem was. Hij vond het simpelweg niet interessant, zo lang als het op dat moment maar goed met me ging. Hij gaf me de ruimte wanneer ik per ongeluk weer iets verschrikkelijks had gehoord en wist me met alledaagse dingen af te leiden. Hij was er virtuoos in, het waarderen van het simpele, het kleine. Ik had gehoopt er al mijn dagen te slijten en tot een jaar geleden kon dat. Tot ik thuiskwam op 12 september en de stilte was verdwenen.  

Mijn stilteparadijs in de Brabantse anonimiteit was besmeurd. Ik kwam die 12e september thuis in de schemering. Er stonden bandensporen in de blubber die ik niet herkende, maar het erf was leeg. Ik hoorde een gesprek, gedempt, zoals dat voor mij klinkt wanneer de emotie niet hoog genoeg opliep. Ik werd hysterisch, kwaad. Iemand had mijn huis bevuild met zonden. Adem in: één, twee, drie, vier. Adem uit; één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven. Ik vond de rust die ik zocht, maar er bekroop me een drukkend gevoel op mijn borst. Ik volgde schoorvoetend de gedempte stemmen, ze verplaatsten zich langzaam over het erf. Bram sprak met de man op een kalme toon en tussen de bedompte woorden door hoorde ik dat het over de schuur achter op het erf ging. Ik was al meer dan een jaar niet in de oude schuur geweest. Bram had hem verhuurd aan mensen die het als clubhuis wilde gebruiken en hij gebood me hun privacy te respecteren. Ze betaalden goed en we hadden het geld nodig, dus ik gehoorzaamde.  

 Ik volgde de voetsporen en schoof de stalen piepende schuurdeur open. De vertrouwde muffe geur van strobalen en muizenkeutels kwam me tegemoet, evenals de scherpe klanken van een gesprek dat aan hitte won. Ik ving vlagen op van de vreemdeling. Hij klonk venijnig, maar sprak met een rustige diepe stem. Er kleefde een accent aan, wat ik niet kon thuisbrengen. ‘Zie je Bram, toen ik vorig jaar deze schuur van je huurde had je er geen probleem mee. Niet toen je die zak met flappen in handen kreeg. Nu gaan je zaken goed en zijn we niet meer welkom? Zo behandel je oude vrienden toch niet. Daarbij, je weet wat we hier doen toch? Misschien moeten we die uitvreter die bij je op de bank leeft erbij dat ook vertellen? Dan doet hij vast de schuur wel voor ons open.’ De dag die ik nooit dacht dat zou komen was daar: Bram werd boos. Ik hoorde het stommelen van zijn slungelige benen en het grommen van de vreemdeling toen hij tegen één van de ijzeren staanders werd gegooid. ‘Jij rat! Je hebt me misbruikt op mijn zwakst! Alweer! De vreemdeling gromde nogmaals, happend naar adem, het leek alsof zijn keel werd dichtgeknepen. Het briezen van de doorgaans kalme boer werd heviger. ‘Ik geef je een minuut om van mijn erf af te komen en nooit meer terug te komen.’ Er klonk een doffe dreun, gevolgd door het geluid van spijkergoed dat aan de verweerde vloerplanken kapotscheurde, een vloek van een diepe mannenstem en vluchtende voetstappen. Ik herkende Brams voetstappen die ik nog steeds driftig naar de schuurdeur hoorde lopen. Het geluid van een dichtklappende autodeur deed mijn laatste angsten de das om. Ik ging terug naar buiten, maar terwijl ik de schuurdeur passeerde bekroop me opnieuw het onbehaaglijke voel. Dit kon niet alles zijn. Een simpele ruzie is niet sterk genoeg om in ons collectieve geheugen te blijven hangen. Ik beefde. De kracht in mijn bovenbenen vloeide weg als lucht uit een lek gestoken strandbal toen ik hoorde dat de passen van Bram waren gestopt. Hij probeerde te gillen, maar het was te laat. De stilte werd doorbroken door een harde knal, gevolgd door een doffe plof. De boer kermde in pijn. ‘Jij klootzak, wat heb je gedaan!?’ Het zware paar voetstappen kwam dichterbij. ‘Niemand bedreigt mij, zeker geen dom boertje.’ Het accent dat ik eerder dacht te herkennen werd duidelijker door zijn woede. Het was Oost-Europees, zoals ik dat ooit had leren herkennen toen ik in Berlijn een kermende Sovjet soldaat had horen kreunen in een kleine cafétje. Machteloos als altijd, luisterde ik hoe mijn veilige haven over het erf krioelde om weg te komen van zijn belager. Zijn ademhaling stokte bij iedere beweging, terwijl de vreemdeling met kalme passen volgde. De vreemdeling haalde uit met zijn voet en kwam neer op de krakende ribben van zijn ondertussen snikkende slachtoffer. ‘Wat ga je doen dan, Paveltje van me, ga je er nog een eind aan maken of mag ik een ambulance gaan bellen?’ Hikte Bram hysterisch lachend. Door zijn uitspraak wist ik dat zijn belager Pools moest zijn, Aardsma noemde alle Polen Pavel, zelfs nadat ik hem vertelde dat Pavel een Russische naam was. Hij had er hard om gelachen en gezegd dat het hem weinig kon schelen. Als ze hem maar met rust lieten. Toch bleek dat deze Pavel dat niet van plan was zijn slachtoffer met rust te laten, toen hij hem hoorbaar vast probeerde te pakken en naar hem histe: ‘Och boertje, wij zijn nog lang niet klaar.’ Een korte worsteling volgde. Toen begon een pijnlijke aftocht, de vreemdeling sleurde mijn protesterende vriend gewoon mee richting het huis. Door de schemering zag ik niet dat er een bloedspoor op het donkere gravel lag, dus ik volgde het geluid van het ongelijke gevecht dat zich aan mijn voeten had afgespeeld. Voorzichtig deed ik de deur open en knipte het licht aan. Ik had geen geluid meer nodig om te begrijpen wat er was gebeurd. Ik liep door, snikkend door wat ik zag, verder het huis in. Iedere stap die ik maakte liet een afdruk achter in haast opgedroogd bloed. De geluiden van Brams worstelingen werden iedere meter zwakker. Het geluid van een wild vallende houten eetkamerstoel weerklonk van de stenen vloer. ‘Hou je rustig boertje’, maande Pavel. ‘Spaar je energie, wie weet hoever het lopen is na de dood.’ De veertiger had zich tot dan kranig geweerd, maar brak bij deze bedreiging. In koor huilde ik met hem mee. Hij wist wat hem zou gaan gebeuren, ik wist wat ik zou zien wanneer ik enkele meters later de hoek om zou lopen. Ik twijfelde of mijn maag het aan zou kunnen en bleef staan net voor ik de hoek om draaide. Het huilen werd iets stiller, want Pavel was in tegenstelling tot mij niet gestopt met lopen. Er klonk enkele Poolse termen bij de forse krachtinspanning die de Pool maakte om Bram op de bank te zetten. Er klonk een zachte plof, die leek op de plof die de bank maakte als Bram weer een achttien uur durende werkdag op het land had gemaakt tijdens het oogstseizoen. ‘Je bent goed voor ons geweest vriend, maar de afgelopen weken ben je over je grens gestapt en dat brengt mijn missie in gevaar. In mijn land gunnen we mannen een laatste slok voor zij sterven. Zodat ze de geheimen die ze met zich meedragen kunnen wegspoelen met die slok, denk ik. Jij hebt genoeg geheimen om weg te spoelen, vind je niet?’ Er kwam geen antwoord, ik hoorde alleen de oppervlakkige korte ademteugen van een lichaam dat vocht voor zijn bestaan. ‘Ik schenk je wat in. Je hoeft jouw geheimen niet mee te dragen naar het dodenrijk. En die van ons zeker niet. Of dacht dat we je niet gezien hebben, spiekend door de kieren van het houten achterdeurtje als we bezig waren?’ ‘Ik h-h-h-heb niets g-g-gezien’ snikte Bram in een laatste poging zijn lot af te wenden. Pavel leek er niet gevoelig voor. Ik hoorde zijn zware voetstappen van me vandaan gaan, richting de drankkast. Het glas in het oude houten kastdeurtje rinkelde als altijd wanneer hij opende en een fles plopte open. Brams laatste avondmaal werd in het glas gegoten en de voetstappen werden weer luider. ‘Drink op. Het is tijd om te gaan. Wees niet bang boertje, als je goed hebt geluisterd naar ons weet je dat we niet lang zullen achterblijven. Ik hoop dat je een mooie plaats krijgt waar we heen gaan. Ik hoop dat je me dan vergeven hebt en ik naast je kan zitten.’ De verontschuldigende toon van de Pool maakte me nog misselijker. Ik hoorde de koekoeksklok slaan en telde zes slagen. Een blik op mijn horloge beëindigde de twijfel om de huiskamer te betreden. Tussen de vlagen van oud geluid door was het stil in huis. Bram nam een geforceerde slok, die door zijn oppervlakkige ademhaling eindigde in een hoestpartij. ‘Is er nog iets dat je wil zeggen voor we dit doen?’ De ijzige kilte in de stem van Pavel verraadde dat dit niet zijn eerste moord was. ‘K-k-k-k-k-kunnen we dit n-n-niet gew-w-woon verg-g-g-g-eten? Ik z-z-z-zal niks zeggen over jullie d-d-diensten! In al mijn beleefde herinneringen had ik nog nooit zo’n diepe wanhoop gehoord, gevolgd door een kalme afwijzing. ‘Bedenk waardige laatste woorden, je hebt nog één kans.’ Het was even stil, tot het klikken van een wapen dat ontgrendeld werd de stilte verbrak. Er volgde een diepe zucht. Er klonk bezinning in de oppervlakkige ademhaling. Ik hoorde nog één keer de kalme boerenstem die me de afgelopen jaren had begeleid. ‘Bel het eerste nummer in mijn telefoonlijst en zeg dat hij onder geen beding meer thuis mag komen. Nooit meer. Dat kan hij niet aan. Hij mag dit niet horen.’ Ik dacht aan mijn telefoon en het was alsof iemand een extra steen op mijn borst legde. Iemand belde me anoniem, rond tien over zes. Ik nam niet op, dat deed ik nooit. Ik staarde even naar de gemiste oproep op mijn scherm. Koel doorbrak Bram de stilte; ‘Schiet dan, lafaard.’ Er klonk een schot. En nog één. Na het derde schot kon ik me niet meer bedwingen en stapte de hoek om. Daar zat hij op de bank. Zijn bloed had het boerentafereel in de art nouveau lijst aan de muur omgeturnd in een scène van Stephen King. Het glas lag op de bank, met een klein bodempje roodbruine vloeistof erin. Hij keek kalm vooruit, met een kleine glimlach op zijn verstijfde gezicht. 

Ik draaide me om en liep naar buiten. Het duurde niet lang voor de politie met enkele wagens reageerde op mijn telefoontje. Nog geen uur later zat ik op het bureau, waar twee rechercheurs me doorzaagden om te begrijpen wat er met meneer Aardsma was gebeurd. Ik kon het ze niet vertellen. Ze zouden het toch niet begrijpen. Ze zochten maandenlang naar de dader, maar er was geen DNA spoor te vinden, zelfs geen spijkerbroekvezel in de schuur toen ik hen vertelde over de club die zich in onze oude schuur ophield. Ik kon hun vragen niet beantwoorden over het doel van die club en haatte mijn eigen desinteresse in de mensen om me heen. Ik had als tiener besloten geen vrienden te maken, uit angst dat ik ooit hun dieptepunt zou moeten meemaken. Ik had nooit gedacht dat ik diezelfde angst had moeten koesteren voor Bram. Ik bleef vastzitten. Ik ben een slechte leugenaar, dus de agenten prikten keer op keer door mijn verhaal heen. Toch kon ik de waarheid niet vertellen. De vorige keer dat ik dat deed spendeerde ik een jaar in een psychiatrisch kinderziekenhuis, opgesloten als een wild beest in een instelling die me dagelijks confronteerde met mijn last. Ik spendeerde dagen luisterend naar het gejammer van onbegrepen kinderen als ik. Het enige goede dat ik daar leerde was het controleren van mijn emoties wanneer ik in een herinnering geforceerd werd. Ik gebruikte de ademtechniek dagelijks en het zorgde dat ik zonder veel moeite naar buiten kon.   
 
Maar naar buiten kon ik niet. Ik zat twee maanden in voorarrest. Hoewel ze geen bewijs hadden, was de combinatie van gelegenheid en voorgeschiedenis voldoende om me opgesloten te houden. Het waren verschrikkelijke maanden, waarin ik steeds smeekte om verplaatst te worden naar andere cellen, om er steeds opnieuw achter te komen dat het politieapparaat een stuk minder vriendelijk te werk gaat met gevangenen dan ze doen geloven. Pas toen de vervanger van mijn pro deo advocaat mijn onbesproken gedrag en het gebrek aan bewijs van de zaak uit mijn kindertijd had weerlegd werd ik vrijgelaten. Ik zocht maandenlang naar een nieuwe woning die ik van mijn erfenissen van de kinderloze Bram en mijn ouders kon betalen. Met veel geluk vond ik er één die geschikt voor me was en in een nieuwbouwwijk aan de bosrand, op enkele kilometers van de boerderij van Bram. Ik had niet eens hoeven overbieden. De makelaar, de bekendste van het regio, sprak van een klein wonder.  Ik spendeerde mijn tijd met het vergeten van twaalf september en dat lukte. Ik had me maanden niet buiten een radius tussen het winkelcentrum en mijn huis begeven. Het was heerlijk stil en rustig daar. Toch zei iets me dat ik eropuit moest. Ik had lang genoeg gerouwd en moest mijn leven weer oppakken. Ik besloot klein te beginnen; een fietstocht door de landerijen. Ik zag de laatste weken immers zo vaak fietsers voorbijkomen dat er hier in de buurt wel iets te zien moest zijn. Google vertelde me dat er maar één route was die al die mensen konden fietsen, want de andere routes waren al weken onbegaanbaar door werkzaamheden. Op een koude zonnige zondagmiddag besloot ik het er op te wagen. Ik was al een goed uur weg en op een aanrijding na had mijn tocht geen nare ervaringen opgeroepen, tot ik stopte op een drukke parkeerplaats bij een oude kerk om me te warmen aan een thermoskan koffie. Ik scrolde door wat hondenfilmpjes en had net mijn eerste slokken genomen toen ik het hoorde. Hier had ik geen zin in. Ik keek goed rond me heen en besefte dat er niemand was die kon zorgen voor het gedempte stemgeluid. Ik zat in een herinnering. Hoewel het weerstaan van mijn nieuwsgierigheid tweede natuur was geworden, had iets mijn aandacht in een wurggreep. Ik kon niet weg. De gemoffelde stemmen kwamen van het parkeerterrein. Ik zette mijn fiets op slot en deed mijn rugzak terug om, waarna ik de stemmen probeerde te verstaan en volgen. Er heerste een uitgelaten stemming van misschien wel honderd kakelende stemmen door elkaar. Ik ving flarden op: ‘vandaag is de dag.’ ‘Ik ben benieuwd hoe het zal zijn.’ ‘Vandaag wordt alles beter.’ Ik kreeg er kippenvel van. Die kippenvel veranderde in een soort schuurpapier wanneer ik zag dat ik veel van de dure auto’s die hier geparkeerd stonden herkende. Het waren dezelfde die op het boerderijerf hadden gestaan. Ik deinsde terug. Ik moest hier weg. Ik draaide me om en liep naar mijn fiets. ‘Hee meneer!’ Een Oost-Europees accent riep me na. ‘U zit hier goed. U moet hier komen! Is hele goede laatste dag! Kom, kom, kom!’ Ik stond stil. Niet omdat ik dat wilde, maar omdat mijn benen me geen stap meer wilden dragen. Met aarzeling in mijn stem vertelde ik de man, nog steeds zonder hem aan te kijken, een waardeloze leugen over verkeerd fietsen en de weg willen vragen. De lichte, vrolijke stappen van de jonge oosterling kwamen rap dichterbij. ‘Geeft niet u te laat bent voor dienst. Wij hadden al op u gewacht. U niet liegen tegen mij, u telefoon vast, u weg zoeken met Google. Is maar een weg die u kan gaan, wij anderen afgesloten. Ik stamelde wat over niet weten hoe Maps werkte, maar de vriendelijk ogende jongen, trok me zachtaardig aan mijn mouw mee richting de kerk. Ik was afgeleid door de dubbele klank van zijn stem in mijn hoofd. Het deed me denken aan de enige sportdag waar ik ooit aan mee deed en de galm van het goedkope omroepsysteem. Toen ik de kerk naderde en het rumoer uit de open deuren mijn gehoorgang bereikte begon mijn hoofd te tollen en mijn oren te suizen. Het was alsof mijn brein de dubbele kakofonie van geluiden niet aan kon en ik zag sterretjes. Adem in: één, twee, drie, vier. Adem uit; één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven. Het hielp, zoals dat altijd deed. Ik vond de rust om de twee geluiden zoveel mogelijk te onderscheiden en begon aan de dubbele klanken in mijn hoofd te wennen. Toen ik door de zware dubbele kerkdeur binnen trad, zag ik waar het rumoer vandaan kwam. De kleine afgelegen kerk, die ruimte leek te bieden aan niet meer dan vijftig mensen zat tot de nok toe gevuld. Er waren zelfs mensen die stonden. Toch was er nog één plek vrij, in het midden van de zaal aan de rechterrij banken. Mijn binnenkomst verstomde de zaal. Ruwweg een tachtigtal ogenparen staarde mijn kant op. Wat verschrokken ademteugen waren het enige geluid in de ruimte, maar ik hoorde ze dubbel. Ik stond stil en keek even verbaasd terug. ‘Goedemiddag. Ik eh, denk dat ik verkeerd zit,’ was het enige dat ik uitbracht. Vertwijfelde gezichten keken mijn kant op en ik deed mijn best niet minder vertwijfeld terug te kijken. Het was koud in de kerk. In de stilte die ontstond waren de kleine wolkjes het enige dat ieders mond verliet en ik waande me in een oneerlijke staarwedstrijd. Tachtig tegen een. Nadat minuten leken te zijn verdwenen werd de stilte doorbroken door het kraken van een oude deur. Het geluid kwam van links achterin de kerk. Ik keek, iedereen keek, naar de richting van het geluid en de zware voetstappen die door mijn hoofd suisden, die ik door de echo niet herkende tot de figuur zijn mond opende. ‘Wees welkom, Hoorder! Ik heb uw komst voorspeld. We hebben een stoel voor u vrijgemaakt op onze laatste dag.’ Wederom waren de priemende ogen vanaf de houten kerkbanken op mij gericht. Ik zag ze kijken, maar werd overmand door het geluid. Ik kende deze stem. Hij had sinds 12 september door mijn hoofd geraasd op ieder onbewaakt moment. Hij had gelachen, zijn adem was hem benomen en hij had mijn vriend zijn laatste slok aangeboden. Ik moest mijn kaken bedwingen om mijn mond dicht te houden en mijn verbazing voor mezelf te houden. Ik keek naar hem, mijn verbeelding werd eindelijk opgevuld. Ik had hem voor me gezien als een oude veertiger, met een dikke buik en sluik naar achter gekamd zwart haar. In werkelijkheid was op enkelen na de jongste in de ruimte. De veertig nog niet voorbij. Hij was gespierd, groot en had donkerblonde lange lokken met wat grijstinten erdoor. Zijn diepe donkerbruine ogen staarden me evengoed aan als de andere ogen in de ruimte, wachtend op een antwoord. Mijn gedachten werden gevuld met een waas van herkenning, maar ik kalmeerde mezelf. Ik had maanden aan een stuk vastgezeten aan de herinnering aan de boerderij. Het enige dat ik logischerwijs kon herkennen was zijn stem, maar toch riep zijn aanblik vertrouwde gevoelens op. Door dagelijkse blootstelling aan andermans herinneringen haalde ik wel vaker dingen door elkaar. Dus ik stapte weifelend naar voren, een stap, twee stappen, vier stappen, tot de echo van mijn stappen in mijn hoofd weerkaatsten als duizend balletjes in een flipperkast. Ik snelde naar de stoel om het te laten stoppen en plofte als een zak aardappelen neer. Haast voor mijn billen de stoel raakte ontketende dat een applaus van jewelste in de zaal, met joelende juichende mensen. Vanaf een bank rechts achterin begon een zachte vrouwenstem te zingen. Ik verstond er niets van, maar de klanken weerkaatsten tegen de grauwe stenen kerkwanden en voor ik het wist overstemde een eentonige hum iedere gedachte die mijn brein produceerde. Hun zang was op mij gericht. Ze staarden me aan, de vreugde op hun gezicht gedrukt. Ik voelde een dankbare hand zacht op mijn schouder landen. Het was die van Pavel.  
 
Ik twijfelde. Moest ik wegrennen? Wat zouden ze van me willen? Ik raakte in paniek en wilde opstaan, maar de hand van Pavel die nog steeds op mijn schouder lag, drukte me haast onmerkbaar doch dwingend terug in de zitting. ‘Wat gebeurt hier?’ stamelde ik. De zaal verstomde. ‘Ziet u. Ik heb het u gezegd.’ Pavel haalde zijn hand van mijn schouder en snelde naar de kansel. ‘Welkom hoorder! Welkom bij de Parochie der Mensenheugenis!’ Hoewel het tot dan was gelukt mijn verbazing te verbergen, viel mijn mond open. ‘Zoals mijn profetie heeft voorspeld komt de onwetende hoorder ons bezoeken op de dag des oordeels,’ klonk het van de kansel. Ik heb u in alle spoed hierheen laten komen om te zorgen dat uw jaren van hard werk en diep geloof zich zullen uitbetalen wanneer wij heen gaan vandaag!’ De ruimte werd rumoeriger. De echo van zijn stem bleef door mijn hoofd bonzen; op de dag des oordeels, de dag des oordeels, dag des oordeels. Ik keek de kamer rond in de hoop iemand te herkennen, maar was niet blij met wat ik zag. Ik zag het gezicht van een billboard dat naast de snelweg pronkte met nieuwbouwflats en ik zag de makelaar die me mijn huis had verkocht en twijfelde direct of het wel zo’n wonder was dat ik niet moest overbieden. Tot mijn grote schrik zat enkele rijen achter hem mijn advocaat. Er waren meer gezichten die ik herkende, het waren de mensen die me met hun fietstochten had geïnspireerd vandaag op de fiets te stappen. Nu ik de kamer beter rondkeek viel me het elitaire karakter van de groep pas op. Het leek wel een rotarybijeenkomst, met mij als goed doel. De verzameling dure polo’s en mantelpakjes kakelde opgewonden door elkaar heen, waarbij ze hun blik afwisselde tussen mij, Pavel en hun gespreksgenoten. Mijn oren suisden van de drukte, van alle stemmen die hun zegje tweemaal deden. Ik ademde. In: één, twee, drie, vier. Uit; één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven. In mijn hervonden rust viel me op dat de echo minder leek te worden. Althans, de tijd tussen wat zich hier afspeelde en de echo nam af. Ik probeerde te bedenken wat dat kon betekenen, maar het was te druk om helder na te denken. ‘Stilte!,’ klonk het vanaf het kansel. Als afgetrainde Duitse herders verstomde de lokale elite abrupt. ‘U hebt lang op deze dag gewacht. U heeft zich voorbereid. U heeft de juiste keuze gemaakt om uw vertrouwen in mijn hand te leggen. Vandaag is het zover! U zult worden beloond! Het is tijd om uw laatste taak te vervullen. Zuiver mensenheugenis van zoveel mogelijk van haar laatste belagers! Zend de zondaars naar de hel. Maak een eind aan hun tijd op aarde! Wreek hun laffe daden en neem ze zelf mee naar het graf, draag de last van ons collectieve geheugen en u zult worden beloond! De Hoorder zal mij vertellen wanneer het geheugen rust heeft gevonden. Dan zullen wij u spoedig achterna komen en wanneer wij verenigen in het hiernamaals zullen wij heersen over alles wat we vandaag achtergelaten! De mensenheugenis zal opnieuw beginnen. Wij herstarten de wereld! De nieuwe mens zal alles vergeten en aan onze voeten smeken om antwoorden. Ze zullen ons aanbidden, omdat wij alwetend zijn. Wij vormen het nieuwe pantheon der goden. Ze zullen uw naam scanderen op pleinen en zacht aanbidden in de hoekjes van hun bestaan! U zult regeren! U wordt een god!’ Er klonk een gespannen, uitgelaten rumoer door het gebedshuis. De woorden van Pavel galmden niet meer en ik begreep waarom. Ik was onderdeel van de slechtste herinnering aan deze plek. Ik droeg bij aan mijn eigen kwaal! Mijn hoofd leek uit elkaar te barsten en ik kon haast niets anders doen dan mijn handen op mijn oren leggen. ‘Gaat heen en help de Hoorder, verlicht het geheugen! Ziet u! Hij draagt de last van alle gruweldaden die wij als mensheid ooit hebben veroorzaakt, zoals Christus het kruis droeg! Gaat heen en voer uw laatste opdracht uit! Wanneer ik u weer zie zijn wij verheven boven de massa! Wanneer ik u weer zie zijn we Goden! Neem hun gruweldaden mee naar uw graf! Gaat heen en vervul uw taak! Gaat heen en zuiver het geweten der mensheid!’ Uitgelaten kwamen alle mensen om me heen in beweging. Ik voelde de trilling in de grond van hun puntschoenen en pumps die als een klein leger naar buiten marcheerden. Ik kon niets anders doen dan met gesloten ogen mijn hoofd tussen mijn knieën vouwen en mijn oren bedekken. Ademhalen hielp niet meer. Het was alsof er aan alle kanten aan mijn brein getrokken werd en ik tolde. Ik tolde tot ik niets meer hoorde van het kakkerleger dat op weg was gruweldaden op de wereld los te laten in naam van deze rare Poolse man. Ik hoorde door mijn handen heen de kalme stappen van Pavel mijn kant op komen, maar het werd mijn brein te veel. Een laatste steek vulde mijn hoofd van oor tot oor en toen werd alles stil en donker.  

Ik werd na een tijd weer wakker, terwijl ik op een stoel zat. De echo was weg. De zachte stof kwam me bekend voor, evenals de geur die in de kamer hing. Ik keek rond, mijn blik gevuld met zwarte vlekken. Het was een rijkelijk versierde ruimte. Het stond vol met fraai meubilair en er lag een tapijt op de grond dat er duurder uitzag dan mijn hele inrichting. Ik hoorde het klikken en tikken van Pavel, die druk op een computer in de weer was. ‘Ah, je bent wakker.’ Ik was verbaasd, dit was niet Pavels stem. Ik keek vluchtig rond me heen, maar we waren de enigen in de ruimte. ‘Niet schrikken. Je herkent mijn stem inderdaad. Het valt me tegen dat je me niet eerder herkende. We zijn alleen, net als jij en Bram altijd waren. Dat vind je fijn toch. Niet al die rare hersenspinsel en herinneringen van je. Verknipt mannetje.’ Er klonk walging in zijn stem, die ik nu direct herkende. ‘Hoe, hoe, hoe… Wie ben jij?’ Ik wist welke stem ik hoorde. Ik had hem als kleuter voor het eerst gehoord. Toen was het de stem van de onbezonnen psychiater die me naar Bram had geleid. Nu kwam hij uit de mond van Pavel, Brams moordenaar, of wie hij ook moest voorstellen. Pavel stond op en naderde. De vlekken in mijn zichtsveld begonnen op te klaren en ik zag de sluimerende walm van wierrook die voor de herkenbare geur zorgde. Dezelfde wierrookstandaard stond er toen ook. De fijne herinnering aan die plek kalmeerde me, tot ik aan mijn haren werd getrokken en de psychiater mijn hoofd wild achterover trok. ‘Jij en je rare herinneringen hebben mijn leven verwoest.’ De adrenalinekick van de pijn aan mijn haarzakjes maakte me wakker en boos. Ik spartelde in de stoel. ‘Help! Help me! Ik word ontvoerd!’ Hij trok nog harder aan mijn haar en zijn opgepoetste accent veroostelijkte weer. ‘Niemand hoort je. En niemand zal je ooit nog horen als je niet precies doet wat ik zeg. Wij gaan vandaag mijn leven weer op de rit zetten. Jij en ik.’ Hij liet mijn haar los en ging voor me staan, terwijl hij me indringend aankeek. ‘Ik weet niet waar je het over hebt man,’ jammerde ik. ‘Door jou ben ik alles kwijtgeraakt. Mijn baan, mijn bevoegdheid, mijn vriendin, mijn huis, mijn hele nieuwe Nederlandse droomplaatje waaraan ik zo hard heb gewerkt.’  De man die me zojuist had bedreigd leek niet meer op die vriendelijke jongen van toen. Hij was terug naar zijn bureau gekomen om af te koelen. ‘Ik heb mijn handen voor jou in het vuur gestoken en ze verbrand. Ik streed om jou een plek te geven. Wekenlang zocht ik achter de schermen met je ouders naar een plaats, maar niemand wilde je hebben. Jij met je vage herinneringen. Ik werkte overuren en belde alle instanties op om jou geplaatst te krijgen, maar niemand kon het aan. Man, ik heb zelfs nog even gedacht om je zelf in huis te nemen. Tot ik mijn oude schoolvriend Bram tegenkwam. Vers uit de bajes. Daar was hij veranderd, niet meer de crimineel die hij eerst was. Hij had met het geld van zijn roofpartijen een boerderij laten bouwen en was van plan zijn dagen daar in stilte te slijten met wat simpele boerenarbeid. Hij kon wel wat gezelschap gebruiken zei hij. Één en één was twee. Dus ik stelde aan de instanties voor om je bij hem te plaatsen. Die “vooruitstrevende” instanties lachten me in mijn gezicht uit. Een moeilijk kind en een bekeerde crimineel. Ze vonden het bespottelijk. Maar ze wisten niet hoeveel afwijzing en tijd ik al had moeten doorstaan voor deze buitenkans op mijn, op jouw pad kwam! Dus ik vertelde je ouders dat ik een adres had gevonden en vervalste de papieren, zodat jij kon verhuizen. Het was verdomme perfect!’ Ik wist niet wat ik hoorde. Pavel, de vreemdeling, de moordenaar; zonder dat ik het wist had hij mijn leven verbeterd en me in contact gebracht met Bram. Die rustige, vriendelijke Bram. Bram was crimineel? Het kon niet waar zijn, toch twijfelde ik al jaren hoe hij aan zijn boerderij kwam. Hij zei altijd alleen maar: ‘ Oh dat heb ik van mijn ouders geërfd.’ Ik realiseerde me dat ik nooit ook maar een foto van zijn ouders had gezien en nooit met hem over de zijne sprak zoals we vaak genoeg over de mijne spraken. Met grote ogen staarde ik Pavel even aan en hij mij. ‘Maar als je zo hard voor me door het vuur ging, hoe heb ik je leven dan verruïneerd?’ Hij smeet een paar papieren van zijn bureau af en sloeg op tafel. ‘Heb je niet geluisterd? Zitten er weer herinneringen vast in je oren? Ik heb de papieren vervalst. Het duurde enkele maanden voor ze erachter kwamen, maar toen was je al gehecht. Je deed het goed. Het leek allemaal goed af te lopen. Je was stabiel. Alles ging goed. Dus lieten ze je daar wonen. Toch vond de ethische commissie het nodig om mijn licentie af te pakken. Ik had immers een kind in gevaar gebracht. Ik had onverantwoorde risico’s genomen en stond van de één op de andere dag op straat, zonder inkomen. Mijn vriendin studeerde nog en we moesten ons huis uit. We hebben het nog samen bij haar ouders op zolder geprobeerd, maar na twee maanden was dat klaar. Ik was alleen, blut en in een vreemd land waar Pavels schilders zijn of stukadoors, geen psychiaters. Ik had jaren gewerkt om dat stigma van me af te krijgen. Ik had alles. Alles! Tot jij kwam! Toen had ik niets meer! En nu ga jij me helpen het allemaal terug te krijgen, zoals Bram me ook heeft geholpen!’ Ik dacht terug aan hun laatste gesprek en er liep een traan over mijn wang. ‘Ga je mij dan ook afknallen, laffe hond. Je hebt hier vast geen drank staan voor een laatste slok!?’ Pavel lachte kil en liep naar de deur. ‘Je krijgt twee minuten om jezelf bij elkaar te rapen, ik moet hier nog wat afhandelen. Als ik terugkom gaan we naar jouw prachtige oude schuur. Die stumpers beschouwen het als heiligdom. Daar is nog een groepje die in jouw naam gaan moorden. Jij gaat ze overtuigen om te doen wat ik zeg. Doe je dat niet, dan ontmasker ik je als bedrieger en schiet je ter plekke overhoop. Capiche?’ Nog voor ik kon antwoorden sloeg de deur dicht. Ik keek om me heen en zocht tevergeefs naar een andere uitgang en toen naar telefoons om de politie te bellen. Pavel was zo opgegaan in zijn tirade, dat hij zijn computer ontgrendeld had gelaten. Ik las vluchtig over het scherm. Het waren namen, met bedragen van overschrijvingen. Ik herkende enkele namen, die van de makelaar en de man van het billboard. Alle overschrijvingen gingen naar dezelfde rekening. Ik hoefde niet te raden van wie die was. Ik zocht een mailprogramma, maar zag dat de PC offline was. Wat ik wel vond was een live feed, van mijn eigen voordeur. Wie weet hoe lang ze me al in de gaten hielden! Ik zocht verder en vond op de haast lege PC nog een map. Het stond vol met dezelfde herkenbare namen, gekoppeld aan een tekstdocument. Ik las er vluchtig enkelen door en ze hadden een ding gemeen: het waren gedetailleerde voorbereidingen van moorden op mensen die onterecht waren vrijgesproken. Als ik die buitenwereld niet kon bereiken zouden meer dan honderd mensen vandaag hun leven verliezen. Ik trok in sneltreinvaart alle laatjes open op zoek naar mijn telefoon, die niet meer in mijn broekzak zat. De eerste vijf laatjes lagen vol  papieren en kaarten van de omgeving. Er was met rode stift een route opgetekend die begon bij mijn huis en eindigde in deze kerk. Met markeringen stonden de wegwerkzaamheden aangegeven, goedgekeurd door een van de sekteleden. Mijn aanwezigheid was vooropgezet, geen toeval!  Er was nog een lade over, dicht. Ik schopte ertegen langs de onderkant van het bureau, ik rammelde en trok, maar hij gaf niet mee. Er klonk een schot, verderop in het gebouw. Mijn oren suisden en ik hoorde de echo van het schot in mijn gedachten. Er volgden er nog twee. Ik moest hulp vinden, anders zou het volgende schot voor mij zijn. Ik rende door de kamer, trok alle laatjes open op zoek naar de sleutel tot ik bij de wierrookstandaard kwam. Ik griste hem van de kast af, rende naar het bureau en beukte de zware voet van de standaard op het hangslotje dat me weghield uit de lade. Het was een goedkoop slotje en met iedere goed gemikte klap kwam de schakel verder omhoog uit de cilinder. Ik had nog maar twee klappen nodig toen de deur openzwaaide en een kogel vlak langs mijn oor schoot en een stofwolk uit de muur achter me losmaakte. ‘Laat vallen! Meekomen!’ bulderde Pavel. Ik zag zijn pistool en gaf me gewonnen. De standaard viel kapot op de grond.   

Ik had spijt van mijn fietstocht die ik die middag was begonnen, toen ik tien minuten later op de achterbank van een grote SUV door de bekende polder red waar ik me ooit zo veilig voelde. ‘Hoe heb je deze mensen eigenlijk wijsgemaakt dat mijn handicap hen tot god zal maken?’ doorbrak ik de snijdende stilte. ‘Dat was niet moeilijk’, grinnikte Pavel. ‘Mensen zoeken naar alles wat ze niet kunnen verklaren, naar heilige tekenen en godsgeschenken. Toen ik op mijn dieptepunt zat bezocht ik jou en Bram, herinner je je dat nog?’ Ik bekende van niet. ‘Nee dat zal wel niet, je had toen net zo’n aanval gehad en lag op de bank te janken. Ik zag zo’n kitscherig Mariabeeldje op de schouw staan, net toen ik jouw kant op keek. Toen schoot het plan me zo te binnen. Ik ben je gevolgd, maandenlang en heb gefilmd hoe je aanvallen had. De dingen die je schreeuwde, de dingen die je deed, ze zijn nogal theatraal. Vervolgens zocht ik naar wat er op die plekken gebeurd was en selecteerde de beste eruit. Met wat smalltalk bij verschillende hoge piefen kreeg ik sommigen zo ver om mijn kerkdienst te bezoeken en toen ik de filmpjes liet zien waren ze binnen een mum van tijd overtuigd. Die boerenpummels hier geloven alles wat een beetje bovennatuurlijk is.’ Er klonk een diepe arrogantie in zijn stem. ‘Maar waarom dan onze schuur als heiligdom kiezen. Hoe konden al die rijkelui zich ophouden in zo’n vies houten krot?’ Pavel lachtte hardop! ‘Die pummels wilden bij jou in de buurt zijn! Ik had ze ten strengste verboden contact met je op te nemen, want dat zou jouw gaven beïnvloeden! Kun je je voorstellen, ze geloofden dat ze de kronkels in jouw kop konden beïnvloeden. Maniakaal schaterde zijn lach door de auto. ‘En het voordeel van boeren is dat ze hun achterdeur niet op slot doen. Ik kon op mijn gemak door jullie huis zoeken naar alles wat ik gebruiken kon en vond toen natuurlijk jouw dagboek. Hopeloos ouderwets van je trouwens!’ Het lachen stopte. ‘Maar nu weet je genoeg. Je weet hoe ik ze om de tuin leidt. Jouw beurt om deel te nemen aan je eigen show! En denk nog maar even aan Bram, jij ziet er straks net zo uit als je me niet helpt.’  

We stapten uit. Ik was sinds de vorige september niet meer op het nu met dure auto’s bezaaide erf geweest. ‘Ik heb het opgekocht toen jij in de bak zat. Geld zat. Je hebt me zelfs een deel teruggegeven toen je je huis kocht, sukkel.’ Ik schaamde me, ik was overal zo ingetuind en had niets doorgehad. Toen we de deur van de schuur opende, werd ik haast verblind door de exorbitante hoeveelheid kaarslicht. Ik liep achter Pavel en zag dat zijn hand bij het verhulde pistool onder zijn broeksriem zat. De roering van de ongeveer dertig aanwezigen verstomde toen ze mij zagen, evenals een dik uur eerder gebeurd was in het kerkje. Pavel draaide zich om en zei niets, maar wees me met een hoofdgebaar naar de kansel, eenzelfde als in de kerk. Dertig paar ogen staarden me verwachtingsvol aan. ‘Gaat heen en vervult uw missie.’ Ik hoorde mijn eigen stem galmen in mijn hoofd, nog voor mijn lippen bewogen. Ik schrok zichtbaar. Verwachtingsvol schrokken ook mijn toehoorders. Mijn stem klonk verder: ‘Gaat heen en vervult uw taak om uzelf te straffen voor het bevuilen van mijn heilige grond. Gaat heen en wreek mijn onrust waarvoor deze charlatan verantwoordelijk is! Hij is geen profeet. Dat ben ik!’  Er klonken schoten! Ik voelde een uitgelaten kriebel in mijn buik. Ik had nooit eerder iets gehoord wat nog niet gebeurd was en waarom was het laatste wat ik hoorde een geweerschot? ‘Nou Hoorder, wat heeft u deze mensen te zeggen?’ klonk Pavels gebiedende stem. Ik twijfelde, schraapte mijn keel, stotterde en vroeg stamelend om water, wat door een vrouw op de eerste rij haast rennend werd gebracht. Ondertussen weerkaatsten dezelfde zinnen door mijn hoofd: uzelf te straffen voor het bevuilen van mijn heilige grond! Charlatan! Charlatan! Ik draaide om, keek Pavel vertwijfeld aan, maar die wees mijn schreeuw om hulp met één oogbeweging af. Ik volgde zijn ogen en het schoot me te binnen. Ik veinsde een kalme aftocht van het kansel en ging tussen de mensen staan. ‘U bent speciaal. U hebt een missie. Een missie opgelegd door Pavel.’ Ik liep tussen de mensen door, richting de achterzijde van de schuur waar enkele kratten naast een oude trekker stonden opgestapeld. Charlatan! Charlatan! Charlatan weerklonk opnieuw in mijn gedachten. ‘Gaat heen en vervul uw taak!’ Terwijl ik praatte, hield ik Pavel scherp in de gaten. Hij stond onberoerd op dezelfde plaats. ‘Gaat heen en vervult uw taak om uzelf te straffen voor het bevuilen van mijn heilige grond!’ Mijn toehoorders keken geschokt. Een kalende vijftiger met een bierbuik stamelde: ‘hoe hebben we uw grond bevuild mijn heer? Denkt u dat wij verantwoordelijk zijn voor de moord op de boer? We zouden nooit iets doen om uw lijden te vergroten. Sterker nog, onze missie is ontworpen om uw lijden te verminderen!’ Ik vroeg de man naar me toe te komen. Met zenuwachtige kleine passen naderde hij me tot op een meter. Ik schuifelde wat en liet de man het oogcontact tussen mij en Pavel doorbreken. ‘Hoe heet je?’ vroeg ik op gedempte toon. ‘Peter.’ ‘Peter gaat heen en wreek mijn onrust.’ Ieder woord kwam steeds harder mijn mond uit denderen. ‘En niet alleen Peter! U allen! Wreek de onrust die is ontstaan door de man die u hierheen lokte onder het voorwendsel dat ik uw verlossing nodig heb!’ Het zijn leugens! Hij heeft u gebruikt! Hij heeft mijn rust doorbroken! Wreek mijn onrust waarvoor deze charlatan verantwoordelijk is! Hij is geen profeet. Dat ben ik!’ Pavel moet even verstomd zijn geweest over mijn bombastische monoloog als ik, want pas nadat ik hem had beschuldigd kwam hij in beweging. Hij bewoog zich vluchtig door de ruimte, om mij terug in het zicht te krijgen, maar ik had hem voorzien en dook weg achter de oude trekker net voor twee kogels afketste op de motorkap. ‘Niemand beweegt of ik schiet je kapot! De Hoorder is gek geworden! Hij probeert u van het pad te brengen!‘ Ik hoorde zijn voetstappen mijn kant op rennen, gevolgd door een schreeuw en een doffe dreun. Voor de tweede keer lag Pavel gevloerd op de houten schuurvloer en voor ik tijd had om achter mijn schuilplaats vandaan te komen hoorde ik de razernij van de kleine menigte neerkomen op de valse profeet. Ik stond op en zag hoe Peter bovenop Pavel was gaan zitten en hem met zijn vuisten bewerkte, terwijl de anderen hem schopten in de beperkte ruimte die Peter overliet. Zijn pistool lag naast de tractor en ik raapte het op. ‘Genoeg!’ Mijn woorden echoden door de ruimte en het geweld stopte abrupt. In enkele seconden was Pavel onherkenbaar verminkt. Hij kermde en jammerde, terwijl de groep volgers hijgend naast hem stonden. Ik vroeg om een telefoon, belde de politie en waarschuwde ze voor de grote groep maniakken die op weg waren in mijn naam de meest verschrikkelijke dingen te doen. Binnen een mum van tijd weerklonken in de verre omgeving enkel nog sirenes en er stond haast een volledig politiekorps op het erf. Toch was er rust. Niet alleen in de ruimte, maar in mijn hoofd. De echo was weg. Ik ging de boerderij binnen. Het was haast net zoals ik het had achtergelaten, op de schoongemaakte bloedsporen na. Het was er stil, in vergelijking met buiten. Ik keek rond en dacht aan Bram. Toch kwam er geen nare herinnering. Alsof de kosmos me wilde bedanken voor het leed dat ik had bespaard. Even kreeg ik rust. Even was het stil. 

© 2035 by Site Name. Powered and secured by Wix

bottom of page