top of page
  • Facebook
  • Twitter
  • Instagram

De plaats waar zij huilden

In dit bovennatuurlijke korte verhaal wordt het dromerige nachtje weg van Crayton en zijn vrouw een nachtmerrie.

De plaats waar zij huilden

Nu na da ul tsun yi. Sinds een uur wist ik dat het de plaats waar zij huilden betekende. Het was in wilde halen boven de voordeur van adembenemend houtwerk in het landhuis gekerfd. Het contrast was even groot als dat tussen de serene stilte van de bossen en de horror die achter de prachtige voordeur schuilging. Ik moest er naar binnen, terwijl de onzichtbare hand van mijn geweten uit alle macht aan me trok, alsof het niet wilde dat ik naar binnen ging.
Toch moest ik, want daarbinnen was mijn Edin. En ze liep groot gevaar.

     Ik moest het doen. Zoals ik altijd dingen vooral voor Edin doe. Het begon met het telefoontje van die sluwe Tsula. ‘Goedemorgen meneer Wallace. Ik bel u om te zeggen dat u vooraan de wachtlijst bent komen te staan voor Asgitisdi Estate.' Haar krakende stem verraadde dat ze vaker in haar eigen taal sprak dan er Engels over haar lippen kwam. 'U heeft mazzel. Een stel uit Minnesota heeft gecanceld, dus als het u schikt bent u nog vanavond van harte welkom om het weekend door te brengen op Asgitisdi Estate.' Mijn telefoon stond op speaker. Bij iedere zin trok de ovaalvormige rimpel dieper rond haar uitdijende glimlach en werd het kuiltje in haar kin dieper. Haar blonde paardenstaart danste samen met haar grote ronde oorbellen op en neer en ze sprong zo hoog dat ze bijna even lang werd als ik. ‘Ja! Ja is goed!’ gilde ze vol vreugde!
     Het landhuis in het bos bij Lake Hudson, Oklahoma, was al maanden nummer één op haar bucketlist sinds ze hun amateuristische folder in onze brievenbus had gevonden. Ze moest en zou erheen!
     En zo geschiedde. We belden mijn schoonouders op en lokten ze met de belofte van een heel weekend knuffelen met kleine Sophie - waarbij we ze niet herinnerden aan de 36 te verschonen poepluiers - en ik vroeg hen mijn pas gelegde gras met evenveel liefde te besproeien als ik.

Haastig stapten we in de auto, om niet pas halverwege de zaterdag aan te komen en zoveel mogelijk te kunnen genieten van onze nachten zonder kleine.
     Nadat we de laatste instructies aan mijn trouwma hadden gegeven, ze haatte het als ik haar zo noemde, reden we zo snel mogelijk de 412 op.
     Bij Locust Grove volgden we de navigatie noordwaarts en sloegen een paar keer verkeerd af, tot we eindelijk het wegwijsbordje zagen dat door een struik grotendeels verstopt was. Toen we na een lang bospad het terrein opreden, bleek dat ons geluk dit weekend nog niet op was. Het huis was nog mooier dan op de foto's!
     Over een lange oprijlaan keek ik langs een volle bomenrij naar het landhuis. Mijn architectenhart sloeg over. Doordat er geen steen te bekennen was in het bouwwerk, mengde het zich met de natuur eromheen. De twee spiraalvormige houten toren ontsprongen aan de zijkant van het huis als takken aan een boom. In beide torens hingen grote bronzen bellen waarin het avondrood zacht weerkaatste. De stevige houten bogen die de beide veranda's vormden leken met een passer uitgetekend en de gigantische donkerhouten voordeur stond fier tussen een rij pilaren in diezelfde wokkelvorm.
     Ik reed de oprijlaan verder op en stond even stil. Het gras was hier groener dan groen en de bomen bloeiden in volle glorie. De veranda's waren gevuld met schommelstoelen en banken vol kussens en de knisperende vlammen van een klein haardvuurtje vulden de stilte die mijn wagen achterliet toen ik de motor afzette.    
     'Dit weekend gaan we nooit vergeten. Kijk hoe mooi het hier is!' Bracht Edin uit. Ik knikte met open mond.

Ze sprong uit de auto en cirkelde luid lachend rondjes door het gras terwijl ik uitstapte. Ik wilde de koffers pakken, maar Edin greep mijn handen en zette het op een tollen. Pas toen we beiden draaierig in het groen belandden, zagen we haar staan.
     Op één van de veranda's stond een kleine vrouw, die voor ieder levensjaar een rimpel in haar gezicht had. Haar flinterdunne haar vertoonde zelfs op deze afstand grote stukken bruinrode hoofdhuid, ook naast de middenscheiding die het nog enigszins in model moest brengen. Met moeizame pasjes bewoog ze onze kant op, terwijl we wankelend probeerden op te staan. 'Mevrouw Tsula, neem ik aan?' Ik stak vriendelijk mijn hand uit. 'Meneer Wallace neem ik aan?' 'Zeg maar Crayton.' Ik schudde haar hand, maar liet haar onbeschoft snel los. Haar hand was nog kouder dan die van mijn vader, net voor we de kist sloten.
     Ze zag er gelukkig geen belediging in en schuifelde voort naar de laadbak van mijn bordeauxrode pick-up. Ik keek mijn vrouw verbaasd aan. Het hoopje mens probeerde op de tast de koffers uit de laadbak te tillen, omdat ze te klein was om over de rand te kijken. 'Nee mevrouw! Laat mij maar.' Ik schoot haar te hulp. 'U bent te gast. Wij zorgen voor onze gasten,' stribbelde ze tegen, maar ik luisterde al niet meer. Na een ongemakkelijk getouwtrek griste ik de koffer uit haar hand en pakte met mijn vrije hand de andere koffer. Als blikken konden doden had ze toen al een poging gewaagd.

Ze strompelde zonder wat te zeggen voor ons uit. Edin hield haar hand voor de mond om haar giechelen te verstoppen. De kraaienpootjes naast haar pretoogjes maakten het ook voor mij moeilijk om mijn lach in te houden, dus volgden we het norse dametje grinnikend als een stel tieners op excursie.
     'U heeft geluk. Er hebben nog meer gasten afgezegd voor dit weekend.' Ze keek in haar gastenboek achter de balie. 'U hebt het rijk voor u alleen.'
     Ze loog, maar dat zagen we toen nog niet. Mijn vrouw kneep enthousiast in mijn arm toen we de hal doorliepen gevuld met schelle Cherokee muziek uit een oud cd-spelertje. Ze had direct haar oog laten vallen op één van de inheemse wandkleden en liet mijn arm los om te gaan kijken.         
     'Dit weekend is speciaal.' Ze liet een stilte vallen om Edins aandacht te trekken. 'Morgen is mijn laatste dag als bewaarder van dit huis. U bent mijn laatste gasten.' Edin schoot door de opening in de toonbank naar de oude Cherokee en omhelsde haar als een oude vriendin. Tsula was daar duidelijk niet van gediend, maar had de kracht niet om de enthousiaste omhelzing van mijn vrouw te doorbreken.
     Toen Edin haar eindelijk losliet stapte ze zo snel achteruit, dat ze bijna haar balans verloor. Ongemakkelijk door Tsula's vluchtpoging, kwam Edin verontschuldigend tegen mij aan staan.
     'U gaat dit prachtige pand toch niet verkopen?' vroeg ik verbaasd. 'Nee. Dit is Cherokee grondgebied. Dit pand is gemaakt van Asgitisdi. Het is van ons allemaal.'
     Ik had het verhaal gelezen, op hun verouderde website. De verkooptruc van deze uit de kluiten gewassen bed en breakfast. Ik deed het al maanden af als bullshit, maar Edin had er een zwak voor.
     'Mijn zoon Adohi moet het hierna overnemen. Vanaf volgende week is hij de baas.' Edin keek haar vertwijfeld aan. 'Hij móet het overnemen?' In haar stem klonk een verbaasde walging. 'Ja, dat moet hij. Dat is de taak van onze familie.' Vóór Edin een verhaal over vrijheid en rechten zou beginnen verkondigen, trok ik haar dichter naar me toe onder verhulling van een verliefde omhelzing. 'Laten we de nalatenschap van deze lieve vrouw aan haarzelf overlaten en de kamer gaan bekijken!'
     Tsula knikte instemmend en maande ons te volgen. Het hout kraakte gezellig onder onze voeten, zoals het dat in oude huizen doet. Op de muren hingen fotolijstjes met familiefoto's, foto's met mensen die op Tsula leken en dezelfde inheemse kleding droegen en één oeroude foto van een bos. Aan de mensen op de grond te zien moesten de bomen er gigantisch zijn. Te midden van alle bomen was één stam, waar minuscule Tsulatjes als mieren omheen krioelden. De foto hing vlak naast de deur van onze slaapkamer voor het weekend. Ik wilde ernaar vragen, maar een wervelstorm genaamd Edin overstemde mijn vraag. Ze vloog door de kamer, vroeg naar ieder inheems object in de kamer en raakte alles aan. Tsula probeerde antwoord te geven. Over de dromenvangers van wilgentakken, de veren en de houten beeldjes. Ik was te druk met de koffers, die absurd zwaar waren voor één weekend.
     Toen Tsula klaar was met vragen beantwoorden – ze was er letterlijk klaar mee en liep weg – viel er een krakende stilte in onze kamer. Hij was groot. Tsula had ergens in de gangen laten ontvallen dat dit de slaapkamer was van de eerste bewoner. Ik gaf hem groot gelijk.
     Het houtwerk in de kamer was perfect, alsof het hout nooit meer had bewogen sinds de timmerlui het voor het laatst aanraakten. De kozijnen bogen in onmogelijk sierlijke vormen die zelfs met moderne apparatuur niet zo strak werden, de vloer sloot naadloos aan, alsof hij uit één stuk was gelegd en in de vijf kastdeuren waren taferelen gekerfd van een stoet inheemsen. Het snijwerk was zo scherp dat hun blikken als op een foto leken vereeuwigd. Ze keken naar de kolonialist op de middelste deur, die hun stoet te paard begeleidde. Één van hen keek woest en hief zijn bijl, terwijl de vrouw naast hem geschokt staarde naar het gat in zijn borst. Zelfs de damp van de musket die hem neerschoot leek in het hout van de deur ernaast te bewegen. Een vuistgroot vrouwengezicht op de vierde deur huilde. Ik voelde even over de deur, alsof ik de tranen van haar gezicht dacht te kunnen vegen. Mijn aandacht werd vooral getrokken door het tafereel dat zich op de achtergrond plaatsvond. Duizenden krassen schetsten een beeld van Cherokee die enorme stammen op hun gezamenlijke schouders droegen.
     Hoe lang ik heb staan kijken weet ik niet, maar Edin was al in slaap gevallen, met kleren en al. Dus ik besloot ook maar om, in pyjama, te gaan slapen.

Al snel werden mijn oogleden zwaar en verslapte mijn gezicht. Tussen de lange lokken bruin haar die slap over mijn gezicht hingen en mijn wazige wimpers door leek het even of de tranen op het vrouwengezicht traag over de deur gleden. Ik knipperde. Ik zag het toch goed. Haar gezicht vulde zich uit het hout, alsof het werd opgeblazen als een ballon. De tranen vloeiden. De perfecte bogen in de kozijnen leken te gaan wapperen als een tentdoek. Ik hoorde voetstappen. Niet in onze kamer, maar in de deuren, ver van me vandaan. Eerst was het één paar, maar binnen seconden waren het er duizenden. Ze klonken dof, vermoeid. Ze kwamen dichterbij, tot ze hard werden overstemd door een zweepslag die als donder mijn oren vulde, begeleid door een luid hinnikend paard. De achtergrond werd gevuld door kindergehuil en het vrouwelijk gejammer. De zoete geur van de slaapkamer, werd verdreven door een mix van sneeuw en modder. De warme omhelzing van de dekens verdween en maakte plaats voor een ijzige wind.
     Ik keek gehaast opzij, alsof ik Edin daar zou vinden, maar er lag niemand op de dierenhuiden naast me. Door het wapperende tentzeil keek ik naar de stoet en ging de tent uit. Wat net nog vakwerk in houten deuren was, waren nu duizenden bewegende Cherokee. Ik herkende niets van de omgeving. Het was heuvelachtig en vol bomen, maar geen had een stam zo dik als het monsterlijke gevaarte dat in delen door honderden van de inheemsen werd gedragen. De zwakkeren droegen zoveel takken als ze dragen konden. De rest werd versleept door karren waar paarden voor liepen die magerder waren dan de melk in Edins chai tea latte.
     Een vrouw die niet meer dan tien meter voor me voorbijliep bezweek haast onder het gewicht van een grote tak. Ik snelde instinctief toe om te helpen, ontlastte haar van het gewicht, maar toen ze me aankeek spuugde ze recht in m'n gezicht. Het was de vrouw van de vierde deur.
     Nog voor ik wist wat er gebeurde griste ik een sabel van mijn riem, waarvan ik niet wist dat ik hem bij me droeg en haalde uit. Ze viel neer, terwijl rode vlekken de sneeuw rond haar vervuilde. Ik keek naar de bebloede sabel in mijn hand. Ik draaide me om en zag drie blanke ruiters, in hetzelfde blauwe militaire uniform dat ik ook aanhad: 'Dat is nual de zesde van vandaag Campbell! Straks moet je Scott´s stammen zelf dragen!' De mannen bulderden van het lachen, maar werden snel overstemd door toestromende joelende Cherokee.
     Ik wilde de sabel wegsmijten, maar hij leek vastgelijmd aan mijn handen. Het bloed ervan kroop langs het lemet omhoog en bewoog als een beknellende spiraal rond mijn arm. Het voelde alsof een olifant op mijn arm ging zitten en wat ik ook probeerde, de sabel liet niet los! In mijn ooghoeken zag ik dat overal om ons heen rumoer ontstond en al snel klonken er schoten. 'Terug naar je tent Campbell, ze moeten jou hebben!' beval één van de andere blauwhemden! Ik gehoorzaamde en dook terug op de huiden in de tent, terwijl ik tevergeefs de sabel probeerde los te wrikken.
     Ik schrok wakker, badend in het zweet. Ik keek naar de deuren. Het huilende houten gezicht staarde me leeg aan en zei met zwakke stem: 'Je zult boeten.'
     Ik keek naar rechts, waar Edin nog steeds aangekleed lag te slapen. Toen ik terug naar de deur keek was het gezicht niet meer dan een ets. Ik deed de rest van de nacht geen oog meer dicht.

De volgende ochtend stond er een prachtig ontbijt voor ons klaar in de eetkamer. Tsula bladerde in een schommelstoel in de hoek van de kamer door een groot boek met een leren kaft. Ze keek even op van haar boek en ik zou zweren dat ze kort gemeen grijnsde voor ze vroeg: ‘U ziet er moe uit. Niet goed geslapen?’
     Edin zag het niet. Die staarde met open mond naar de schalen voedsel op tafel. ‘Cherokee ontbijt voor u.’ Tsula keek niet eens op van haar boek.
     In de haast hadden we de vorige avond niet meer gegeten, dus we konden niet wachten om aan te vallen.
     Terwijl we aten, zette Edin haar ondervraging over het huis van de avond ervoor door. 'Zeg Tsula. Wat betekent Asgitisdi eigenlijk?' 'Asgitisdi betekent droom, maar het was ook de naam van één van de oude goden. Voor ze werd vermoord had ze de vorm van een boom.' zei ze zonder haar blik van haar boek af te nemen. Ik at van mijn overvolle bord, maar lang kon ik niet van mijn rustige ontbijt genieten. Mijn nieuwsgierige wederhelft was nog lang niet klaar met haar kruisverhoor.
     'Lieve sula,' begon mijn vrouw op een toon die ik herkende van wanneer ze om mijn creditcard vroeg en Tsula legde geïrriteerd haar boek weg. 'Wat gebeurt er op het tafereel dat in de deuren van onze kamer is geëtst?' Het gezicht van onze gastvrouw vertrok. 'Dat tafereel,' Ze liet een stilte vallen. 'laat zien hoe jullie voorouders mijn voorouders wegjoegen uit wat jullie Georgia noemen. Het weerspiegelt de moord op Asgitisdi.'
     Ik had mijn broodje kunnen smeren met de spanning die in de kamer hing. 'Onze voorouders?' 'Ja, uw voorouders. De witte kolonialisten. Schotten om precies te zijn. Winfield Scott in het bijzonder! Die barbaar is verantwoordelijk voor de dood van vierduizend mensen van mijn stam! Hij liet ze 1600 kilometer marcheren. Blootvoets, sommige stukken zelfs door de sneeuw. Vrouwen, kinderen, het maakte hem niet uit dat ze kapotvroren! Alleen maar zodat de witscheten ongestoord goud konden zoeken! Hebzucht! Pure hebzucht! En dit huis! Dit huis is daarvan het hoogtepunt!' Van haar serene ouderdom was niets meer over. Als ik niet beter had geweten, had ik gedacht dat ze op haar schommelstoel zou ontbranden. 'Het waren uw voorouders die ons de droomboom aan stukken lieten zagen. En toen Scott het hier zelf niet mooi genoeg vond voor een buitenhuis, gaf hij die beul van een Campbell de opdracht om dit huis te laten bouwen uit de resten van ons heiligdom. Om de indiaantjes in de gaten te houden, zei hij.
     Edin lachte vriendelijk. Ze had het soort ontwapenende lach waarmee ze een gevangenisgevecht zou kunnen sussen. 'Niet alle Campbells zijn slecht hoor! Ik ben bijvoorbeeld een hele aardige.' Ze stond op om Tsula net als de dag ervoor te omhelzen, maar die zag haar aankomen en maakte zich met een slap excuus over aanbrandend eten uit de voeten. Wij besloten hetzelfde te doen.

Nadat mijn gehuurde kajak was omgeslagen in een aftakking van Lake Hudson – en Edin me daarom hard uitlachte - was ik er klaar mee. De hele dag hadden we gewandeld op paden waar ik de brandnetels plat moest trappen, dingen bezichtigd die ik niet wilde zien en ik was tot aan mijn onderbroek nat.
     Nadat ik een sigaret had gerookt ging ik geïrriteerd naar onze slaapkamer, om het stinkende kreekwater van me af te douchen. Ik stapte de glazen douchecabine in en sloot mijn ogen terwijl heet water in mijn gezicht kletterde.
     Ik opende ze pas weer toen ik merkte dat de damp van het hete water benauwend werd. Het glas was beslagen.
     In de glansloze ruit zag ik dat er lijnen begonnen te vormen in het deken van vochtige druppeltjes. Eerst één en toen meer en meer en meer. Het was een bos. De bomen waren tientallen meters hoog, wellicht nog hoger. Het was moeilijk perspectief te zien in het geheel, maar er waren zoveel zijtakken aan de grootste middelste boom, dat hij wel enorm moest zijn.
     Ik draaide de kraan uit. Even hield ik mezelf voor dat de warme waterdamp me te veel was geworden. De zwaartekracht trok het bosaanzicht in honderden druppeltjes uiteen en ik volgde ze tot ze langs mijn voeten het afvoerputje ingleden.
     Ik keek terug op, naar het glas. De ruit was zonder nieuwe stoom terug beslagen en de druppels vormden zich opnieuw. Eerst kwamen uit de hoeken van het glas honderden sierlijke takken die zich bewogen als een slangenkuil tot ze zich vormden; de dame van de kast.
     Ik keek recht in haar minachtende ogen en ik deinsde terug.
     'Wie bent u?' Stotterde ik. Er volgde geen antwoord. Mijn ogen dwaalden af naar haar linkerwang. Er zat een diepe wond in. Een snijwond.
     'Ik wilde u geen pijn doen! Het gebeurde gewoon.' Ze reageerde niet. Er verschenen handen in het tafereel op het douchescherm. Ze hief ze, met haar handpalmen open allebei naar opzij gericht, alsof ze de eerste regendruppels voelde na een warme zomerdag. Een vrouwenstem galmde door de douchecabine: 'U bent het niet. Ik voel het. U bent te laf. Zij is het. Zij zal boeten en ik zal ook u verwoesten als u me in de weg zit! Laat haar achter en ik zal u sparen!' Er stond kippenvel op mijn armen. 'Wie is zij? Bedoel je Edin? Flikker op, gek wijf! Niemand krenkt een haar op haar hoofd!' 
     Het gezicht vertrok in woede. Ze krijste en stak haar handen naar me uit als een magiër die zijn tegenstander in duizend stukjes uiteen ging blazen. De takken vormden een bal in haar handen en ze smeet ze mijn kant op.
     Instinctief dook ik weg van de vrouw, achteruit, richting de vale beige tegelmuur van de cabine en stootte mijn hoofd. De cabine splinterde in duizend kleine stukken, raasde rond me heen en blies me tegen de badkamervloer, daar bleef ik roerloos liggen.

Toen ik weer bijkwam, door het geschreeuw van Edin, schoof ik mezelf haastig over de vloer. Weg van waar ik zojuist door dat takkenwijf was aangevallen. Ik voelde een snijdende pijn in mijn handen toen ik in een scherf greep. 'Lig stil!' blafte Edin. Haar gezicht paniekeerde, maar handen waren met opperste voorzichtigheid bezig de scherven weg te halen.
     'Wat is er gebeurd?' Haar stem klonk verward. 'Ik zag die vrouw weer.' Edin keek geschokt. 'Welke vrouw? Tsula?' 'Nee. Dat mens van de kast. Ze was hier. In het glas. Ze keek me aan en toen veranderde ze in takken en die vielen me aan door het glas heen.' De meeste scherven had ze ondertussen opzijgelegd en ze hielp me omhoog. Toen ik weer stond wankelde ik even. Moederlijk pakte ze mijn onderarm en bekeek me indringend. 'Lieverd. Welke vrouw? Je kan de kast helemaal niet zien vanaf hier. De deur was dicht.'
     Ik deed mijn best om niet boos te worden, want ik begreep hoe raar ik klonk. Ik had haar niet van de droom verteld. Ze legde haar hand op mijn voorhoofd. 'Ik denk dat je een zonnesteek hebt opgelopen.'
     Ik gaf geen weerwoord. Ze leidde me naar bed en daar liet ik me gewillig inploffen. Terwijl ze mijn hand verbond - wonderwel de enige plek die ik bezeerd had – voelde ik de energie uit mijn lijf stromen en ik viel in slaap.
    
Even had ik het gevoel rustig wakker te worden na een lange nacht. Op de tast zocht ik de knop bij het hoofdeind die de vergeelde jarentachtiglamp boven ons hoofd zou inschakelen, maar voelde hem niet.
     Mijn handen streken door een wirwar. Pas toen mijn neus enkele seconden later vulde met de duffe geur van rottende takken begreep ik waar ik doorheen streek.
     Ik sperde mijn ogen wijd open. Ik lag in hetzelfde bed, maar om me heen was de kamer honderden jaren terug in de tijd gegaan. Het licht was niet aangegaan omdat boven me een kroonluchter hing, met twee kaarsen die flikkerend probeerden te winnen van de tocht die door de kamer trok. Ik keek naast me. Geen Edin.
     Onthutst probeerde ik op te staan, maar het ging niet! Het mocht niet. Het waren de wilgentakken die van overal leken te komen en me vastgrepen.
     Het krioelde van mijn vingers naar mijn polsen terwijl het ook mijn enkels vastgreep. Ik worstelde. Mijn benen schopte ik wild rond me heen terwijl ik met mijn armen kracht probeerde zetten. Het was alsof ik militaire tie-wraps doormidden wilde trekken, maar ik was niet sterk genoeg.
     'Dit is je laatste kans.' Ik verstijfde. 'Jij bent niet genoeg om terug te geven wat haar voorvader van me afnam. Nooit brachten ze me een Campbell, maar nu wel! Als mijn vosje klaar met haar is, is ze van mij. Ze hoeft alleen nog maar te drinken!' De wilgen verstrengelden zich rond mijn nek als een hongerige boa constrictor, maar ik kon niets doen. Mijn ogen, die uit hun kassen leken te schieten als kurken uit een geschudde champagnefles, schoten de kamer door op zoek naar de herkomst van de stem. Tevergeefs.
     'Oh Vosje, sluw, sluw vosje van me. Het is haar gelukt. De Campbell komt naar mijn wereld!' De stem klonk hysterisch, maar sloeg over in een maniakale somberheid 'Alleen zij kan me vrijlaten. Campbell zal me vrijlaten!' De takken stopten hun wurging. Abrupt, als op bevel door een klap van de zweep. Ik trok zoveel lucht naar binnen als ik kon en schrok wakker.
     Edin sliep door mijn plotse wederopstanding heen. Het was donker geworden. Op mijn telefoon was het 01:37. Onze kamerdeur stond op een kier en er kwam een vaag streepje groen licht naar binnen. Het bordje van de nooduitgang. Mijn vrouw lag roerloos in een diepe slaap, met een halve kop thee op haar nachtkastje. Ik schudde aan haar schouder, niets. Ik schudde harder, riep haar naam, gooide koud water in haar gezicht maar er gebeurde niets. Ik rook aan de thee en mijn zicht vervaagde zich voor een moment. Tsula. Even overwoog ik haar gewoon de auto in te zeulen, maar er was maar één iemand die wist hoe ik haar wakker zou krijgen en die zou me niets vertellen. Ik moest zelf op zoek naar antwoorden.
     Ik trok zo zacht als ik kon wat kleding aan, stopte de aansteker die aan mijn autosleutel vastzat samen met een verkreukt pakje sigaretten in mijn broekzak als smoes en sloop de kamer uit.
Ik liep direct naar de gang waar ik gisteren het bordje: uitsluitend personeel, had gezien. Het was er donker, hoewel er zwak licht sijpelde door een spleet uit een van de deurposten. Een sterke cederlucht kwam met het zwakke licht en een zacht hummend geluid mee door de deuropening. Ik sloop erheen en spiekte langs de deurpost een tweede huiskamer in.
     Ik zag de oude vrouw op haar knokige knieën zitten, in een versleten gewaad dat ik herkende van de foto's in de gang. Van haar woorden begreep ik niets, maar haar gebaren vertelden me dat ze bezig was met een ritueel. Ze zat tegenover een groot wandkleed, maar het was te ver weg om een beeld te vormen uit de verscheidenheid aan kleuren en vormen.
     Ik keek niet lang. Hoogstens twee minuten, maar in dat verlengde ogenblik zag ik hoe het ritueel van subtiel en klein overging in een geraaskal van termen en bewegingen die meer weghadden van een exorcisme dan een vriendelijk avondgebedje.
     Plots stond ze op. Ik verschoot terug achter mijn kant van de deurpost.
     Pas toen ik hoorde dat het ritueel verderging durfde ik weer te kijken. Ze stond schuin voor het wandkleed en duwde met veel moeite een naald en draad door de dikke stof. Ik wist niet veel van inheemse gebruiken, maar ik wist genoeg om te weten dat dit geen standaardprocedure was.
     Een plotse koele bries trok door het huis en zoog de deur richting het kozijn. Net op tijd wist ik mijn hand ertussen te steken, maar de bries was krachtiger dan ik dacht. 'Fuck' ontviel me hoorbaar.
    
Tsula draaide zich verschrikt om. Ik had geluk dat de bejaarde Cherokee niet sneller bewoog dan ik. Ik had dus nog even om te vluchten, voor ze me zou zien. Ik hoorde haar schuifelende stapjes steeds luider worden, terwijl ik voorzichtig aan de deurknop van de volgende kamer wiebelde. Op slot.
     De stapjes kwamen dichterbij en werden agressiever. Ze is misschien wel negentig. Wat gaat ze doen? Me betoveren? Een ongecontroleerde kriebel vloog door mijn lijf. Die optie was niet ondenkbaar.
     Ik had nog één deur over die ik zou kunnen openen zonder definitief ontdekt te worden. Ik draaide aan de deurknop, hij ging stroef en de deur klemde. Ik mocht geen geluid maken, maar ik had kracht nodig, dus zette ik kort mijn schouder tegen de deur. Die ouwe heks kon niet meer dan vijf meter van me vandaan zijn, dus ik moest erop gokken dat vadertje tijd behalve haar tempo, ook haar gehoor had aangetast.
     Pas na de tweede, felle duw, ging de deur open en vluchtte ik naar binnen. Het was donker, maar ik vond de lichtknop links naast de deur, waar je die in ieder huis vindt. Ik besloot hem uit te laten en het geluid af te wachten. Ik wilde niet dat het licht onder de deur door me zou verlinken, zoals Tsula haar aankomst verder had verlinkt door het ganglicht aan te zetten.
     Met ingehouden adem stond ik met mijn rug tegen de muur geplakt naast de deur. Ik hoorde de gedempte sloffende stappen die steeds dichterbij kwamen. Ze rommelde aan een andere deur, opende hem en sloot hem weer na enkele seconden. Weer sukkelden de voeten dichterbij.
     Haar hand lag op de knop van de onbekende ruimte waar ik in stond. Ik hoorde het. De tijd leek te vertragen. Klik. Draai. Een zachte kraak van de scharnieren. Het ganglicht dat langzaam de ruimte vulde. Ik bevroor mezelf om geen geluid te maken. Meer stappen. Een, twee, drie. Nog één pas en ze zou om de hoek kijken en mijn schuilplaats ontdekken. Haar silhouet kroop langgerekt over de vloer in het goudkleurige ganglicht dat door de ruimte scheen. Haar pezige hand omklemde de deur. Dit was het. Ze zou me betoveren of belagen of me gebruiken in haar gekke rituelen. Ik maakte me geruisloos klein en zette me schrap.
     Plots vulde een schelle toon de dof klinkende ruimte. Haar telefoon ging af. De hand aan de deur verdween en de Cherokeemuziek die als ringtone diende stopte. 'Tsula.' antwoorde ze kort. Vadertje tijd had haar gehoor inderdaad aangetast, want ik kon de mannenstem aan de andere kant van de lijn verstaan; 'Is het ritueel voltooid moeder? Slaapt ze?' Driftig begon ze Cherokee terug te praten. Haar zoon volgde haar voorbeeld.
     De sloffende voetstappen schoven van me vandaan. Pas toen ik de man niet meer kon verstaan durfde ik weer door te ademen.
     Ik kwam overeind en nam de kamer in me op. Er waren lange wanden vol oude boeken en zelfs in het beetje licht uit de gang zag ik de stofdeeltjes door de kamer dwarrelen. Tsula was blijkbaar niet zo'n lezer.
     Iedere boekenkast werd geflankeerd door een gigantisch wandkleed, maar er was één open plek. Waar dat wandkleed was hoefde ik niet te raden. Ik greep mijn kans. Wellicht vond ik hier een manier om mijn vrouw wakker te krijgen.
     In het ganglicht leken alle wandkleden hetzelfde, maar toen ik er twee van dichterbij bekeek met mijn telefoonzaklamp was er verschil. Ieder wandkleed kende exact dezelfde indeling: de achtergrond was gevuld met een gigantische boom waar op de voorgrond een groot houten gebouw uit voortvloeide. Overduidelijk Asgitisdi Estate. Er stond boven ieder wandkleed een zin; nu na da ul tsun yi.
     Ik googlede het. Het was Cherokee voor de plaats waar zij huilden. De Amerikaanse geschiedenis noemde het de Trail of Tears.
     Ik begon ieder wandkleed van dichtbij te bekijken. De achtergrond, tussen de gigantische boom veranderde. Eerste waren er dichte bossen en vulde de voorgrond zich met Cherokee en één wit gezin, in de kleren die pasten bij kolonisten, met één man gekleed in zijn blauwe uniform zoals ik ze die nacht in mijn droom zag. Zoals ik eruitzag in die droom. Er stond een paardenkar op de voorgrond die bij ieder kleed veranderde naar vervoersmiddellen van andere tijden. Op de eerste stond een paardenkar, maar op de volgende wandkleden veranderde die van stoomlocomotief tot een vroege auto, om op de laatste uiteindelijk in een moderne pick-up truck te veranderen. De bossen werden steeds minder dicht en op de achtergrond verscheen langzaam te skyline van ons thuis: Tulsa.
     Er veranderde meer op de wandkleden, van de luiken voor de ramen tot de mensen die in de velden eromheen werkten. Toch kende ieder wandkleed dat na de eerste gemaakt was één luguber detail. Het waren witte mensen, steeds verschillend gekleed, die bungelden aan de takken van de enorme wilg op de achtergrond. Ze bloedden. De druppels waren minuscuul, maar gedetailleerd genoeg om te begrijpen wat er gebeurde. Voor het bloed de grond raakte, was het veranderd in goud. Voor hen zat één Cherokee, steeds een andere. Ze zaten op hun knieën, met hun handen gespreid als de vrouw in de spiegel had gedaan. Zoals ik Tsula zojuist had zien zitten.
     Het tafereel was klein, haast onzichtbaar en van een heel ander detailniveau dan al het andere op de wandkleden, alsof ze er pas later waren bijgezet. Alle figuren hingen levenloos, met gesloten ogen. Nu begreep ik de naald en draad. Het was onze beurt. Ik had nú een oplossing nodig, maar ik hoorde Tsulas stem nog steeds zachtjes praten.
     Met veel moeite kreeg ik een raam open, mocht het nodig zijn. Een frisse tocht met bosgeur vulde de enorme bibliotheek en zwaaide de bilbiotheekdeur nog verder open. Ik bevroor. Ik dook weg achter een boekenkast en gluurde de gang in. De vrouw des huizes was ergens anders.
     Voorzichtig sloop ik naar de hal. Ik moest in de andere ruimte op zoek naar uitwegen voor Edin. Ik was bijna bij de deur van de tweede woonkamer toen ik een gedempte diepe stem hoorde. Het was Adohi, haar zoon.
     Hij wisselde gebroken Cherokee af met Engels. Kort gezegd: hij was hier om mij te zoeken. Tsula stelde dat het mijn auto was die op de oprit stond en ze zeker was dat "de Campbell" sliep. Die zou voorlopig niet wakker worden, was het antwoord.
     Ik moest hen geruisloos zien te passeren en probeerde te horen waar ze zich in de kamer bevonden. Plots hielden ze stil, alsof ook zij luisterden.
     Toen ik niets hoorde besloot ik het erop te wagen en stak mijn hoofd voorzichtig voorbij de deur. Domme zet. Ik keek recht in Adohi's donkerbruine ogen. In de seconde waarin we elkaar verschrikt aanstaarden zag ik hoe groot hij was, zeker een kop groter en een half mens breder. Hij had bovenarmen waar een zilverrug jaloers op zou zijn en droeg een tuinbroek van spijkergoed die op knappen stond. Op zijn roodbruine huid glinsterden enkele zweetdruppels die langs zijn zwarte haar in een paardenstaart over zijn slapen gleden.
     We ontdooiden gelijktijdig en hij haalde uit. Ik gebruikte de deur tussen ons in als schild. De splinters vlogen rond mijn oren en de man vloekte. De gang in was geen optie meer, dus ik maakte rechtsomkeert. Ik spurtte terug de bibliotheek in, terwijl ik de deur achter me dichtsmeet. Ik volgde de bosgeur en klom door het raam. Nog voor hij de deur achter me open had, lag ik al buiten in het gras. Ik zette een sprint in naar de andere zijde van het huis. Naar onze kamer.
     Het slaapkamerraam zat dicht. Ik rammelde en trok, maar het kwam niet los. Even overwoog ik het glas te breken, maar ik zou Edin door het gebroken glas naar buiten moeten tillen. Tijd om het kozijn schoon te maken was er niet. Er zou niets van haar overblijven. Ik moest het anders proberen. De voordeur. Niemand zou toch stom genoeg zijn om door de voordeur te gaan?
             
Hoewel ik in mijn plan geloofde, was ik gestopt met rennen. Ik sloop met grote passen richting de veranda, klom over de ballustrade en naderde de voordeur langs de zijkant, gehurkt tegen de muur gedrukt, terwijl ik onder de zacht piepende raampanelen doorkroop. Ik spiekte om de hoek van de openstaande  voordeur de gang in. In een flits zag ik een voet richting mijn gezicht komen. Ik probeerde hem te ontwijken maar het was te laat. Mijn plan was doorzien. Mijn oren suisden van de klap en ik viel neer op de veranda voor het huis.

     De rottende verandaplanken kraakten onder mijn gewicht terwijl ik me op probeerde te trekken aan de statige houten pilaren. Voor ik Adohi's voet terugkopte waren ze nog fel wit, maar de verf oogde verweerd en afgeblakerd in de donkerblauwe nachtelijke gloed. Ik wist waar ik was. Ik was er de afgelopen vierentwintig uur al meermaals geweest. Een beklemmend gevoel in mijn borst vertelde me dat dit de laatste keer in deze wereld zou zijn.
     Ik wilde haar roepen, zeggen dat ze weg moest rennen, maar mijn stem stokte. Toen ik haar achterliet lag ze op hetzelfde bed waar ik luttele uren eerder door het huis was vastgeklemd als een dier in een strop.
     Mijn lichaam was in overlevingsstand gegaan. Mijn lijf was nu baas. Alsof ik buiten mijn vezels was getreden keek ik naar mijn handen en zag hoe ze mijn zippo weer van de grond raapten. De peuken liet ik liggen.
     Ik haalde diep adem en streek mijn hand tegen de deur om hem voorzichtig verder open te duwen. De deur kraakte filmisch en ik staarde naar de lege donkere hal waar Adohi me net uit had getrapt. 
     Het was koud. Kouder dan buiten, alsof iemand een grote vriezer had opengezet en drie nachten had laten blazen. Ik rook de dode takkengeur weer. Het versteende me in de deuropening. Mijn gewrichten bevroren door de kou en mijn spieren weigerden dienst te doen als het plan was om wéér hier naar binnen te gaan. Maar ik moest. Voor mijn vrouw.
     De hal bewoog. Voor mijn voeten en langs de wanden krioelden de wilgentakken als ongedierte rond me heen, maar ze kwamen niet de gang uit. Pas toen ik een stap de gang in probeerde zetten vielen ze me aan. Ze grepen me bij mijn enkel en knelde. Ik liet me van schrik achterover vallen terug de veranda op. De wurggreep liet los toen mijn enkel de voordeur passeerde.
     Ik voelde de aansteker in mijn hand. Wat nou als ik? Ik hield het kleine vlammetje voor me en het krioelende organisme stoof uit elkaar. Ik waande me Mozes door het pad dat het voor me creëerde. Alsof het huis wilde dat ik zag wat het met mijn vrouw ging doen. Ik was de special guest in een spelshow waarvan de uitkomst al vaststond. Ik was onbewapend. En wat zou ik doen? De takken één voor één weghakken tot ik het huis als brandhout kon gebruiken?
     Nee. Ik moest een manier vinden om aan de eisen van het huis te voldoen. Edin moest het vrijlaten. Maar hoe? Hoe laat je een huisgeworden god vrij? Hoe geef je iets terug dat je niet hebt gestolen?
     De boom behoorde toe aan de Cherokee, maar die waren toch al eigenaar? Wat kon ik doen? Wat kon Edin doen?
     Mijn gedachten werden verstoord door een gil. Hoewel ik haar nog nooit zo gehoord had, herkende ik haar uit duizenden. Wat Tsula ook in Edins thee had gestopt, in deze wereld was ze wakker. Klaar voor het offer.

Ik wisselde mijn voorzichtige passen in voor een door adrenaline opgevoerde draf. De takken krioelden sneller opzij met iedere pas die ik sneller zette. In het licht van mijn aansteker zag ik dat de foto's weg waren, evenals het wandkleed en het Cherokeedeuntje dat ik na drie keer horen al beu was. Ik liep sneller en sneller. Tot ik de gangen door was en de open slaapkamerdeur in keek. Daar was ze.
     Ik stond oog in oog met mijn vrouw, maar ze zag me niet. Ze gilde alleen maar, als het krijsen van een big die naar de slachtbank wordt geleid. Tranen rolden over haar wangen en haar stem werd schor.
     Ze werd vastgehouden aan haar beide armen. De takken waren om haar heengewikkeld zoals dat daarstraks ook bij mij was gebeurd op het bed, maar dan trager. Centimeter voor centimeter kroop het buigzame hout rond haar armen, alsof het haar macht wilde laten voelen. Ze woelde en trapte , maar ze was niet opgewassen tegen de natuurkrachten.
     'Stop!' gilde ik. Tot mijn verbazing stopte het bij haar schouders. Pas toen nam Edin me waar. 'Wallace! Wallace ik ben zo bang! Wat gebeurt hier?' Ik onderdrukte mijn natuurlijke behoefte om: ik zei het toch, te zeggen en stapte naar haar toe.
     Direct begonnen de takken weer te bewegen. Nu in rapper tempo gleden de takken als een hongerige wurgslang om haar nek, zoals het dat bij mij ook had gedaan. Ze begon driftig met haar hoofd te schudden, alsof er op haar achterhoofd meer gebeurde dan ik kon zien. Ik staakte mijn beweging en stak mijn handen als teken van overgave in de lucht, al wist ik niet naar wie. Of wat.
     'Praat met me. Dat heb je eerder gedaan.' Ik was verbaasd door de kalmte in mijn stem. Edin was niet gestopt met worstelen, maar was wel stil. Het was alsof ik onderhandelde met een onzichtbare terrorist. 'Laat je zien. Als je kan. Dan weet ik tegen wie ik het heb.'
     Het gehoorzaamde. Jammer genoeg. Edin begon plotsklaps weer te krijsen. Het geluid scheurde door mijn ziel alsof er een stukje afbrak. Haar ogen draaiden weg in haar kassen. Het blauw van haar irissen verdween en veranderde in een roodbruine gloed. Het spartelen stopte en de grip van de takken verslapte. Edins lichaam ontspande en liep naar me toe. 'Ik ben er.' De stem was niet de hare.
     Ik deed een wilde stap achteruit. 'Blijf staan.' 'Ik ga nergens heen. Ik heb wat ik wil. Het wordt tijd dat je haar loslaat.' Edin's lichaam draaide, zodat ik schuin tegen haar achterhoofd aankeek. De wilgentakken hadden zich aan haar vastgehecht. Er gleden bloeddruppels langs haar blonde lokken. Vanuit de hechtende takken ontsprongen twijgen als groene slierten, alsof ze door het bloed gevoed werden.
     Toen haar lichaam een seconde later terugdraaide en me aankeek zag ik dat haar huid begon te verkleuren. Ze werd langzaam lichtgroen, alsof ze voortkwam uit het hout, als een jonge scheut in de lente. 'Ze is al van mij. Je bent te laat. Vertrek of sterf met haar.'
     Ik kreeg een waas voor mijn ogen. Met alle kracht die ik in me had beukte ik in op de takkenbundel die steeds vaste, haast mensachtige, vormen begon aan te nemen. Mijn slagen weerkaatsten op het hout als een tennisbal tegen een muur.
     De bundel reageerde. De slierten die Edin vasthielden vormden zich tot armen en in het groene hout dat zich aan haar vastklampte groeide een gezicht. Het was het gezicht van de deur, van de douchecabine. Dit was het gezicht uit mijn nachtmerrie.
     Terwijl Edin's gezicht uitdroogde alsof er schors opgroeide, vulde de kamer zich in een fel gouden tint gevoed door het bloed dat steeds sneller langs Edins hoofd naar beneden sijpelde. Daar was het goud! Het goud dat de oorzaak was van dit helse spookhuis! Het schitterde, zonder daarvoor een lichtbron nodig te hebben en werd feller bij iedere druppel bloed.
     'Haar voorvader heeft me vermoord! Zijn eigen handen hield hij schoon door die van mijn volk te bevuilen. Zonder mij verdween hun kracht. Hun dromen! En nu ben ik hier. In stukken gereten en verminkt tot het enige waar de witte mens van houdt: eigendom. Mijn wraak is compleet. De bloedlijn gaat stoppen. Met de kracht van Campbell zal ik als jonge scheut wederkeren op deze plaats en zal mijn volk herrijzen als heersers van dit land!' 
     Het gezicht staarde me aan, terwijl de groene gloed van de takken verdween en uitdroogde als de barst van een duizend jaar oude boom. Edin was grijs en verrimpeld, alsof alle kracht uit haar werd gezogen. De krioelende wilgen grepen naar mijn enkels, maar ik bleef staan. 'Vermoord haar en je bent net zo erg als die oude Campbell. Laat haar gaan!' Het houten gezicht werd woedend en als een typhoon brieste het me omver toen het krijste: 'Het is te laat voor vergeving. Dit is wraak!'
     De takken kregen hun grip op me en trokken me onderuit, terwijl de kracht van haar schreeuw alle lucht uit mijn longen blies. Ik viel op mijn rug op de grond, terwijl de droge takken zich aan me hechten als bloedzuigers. Ik greep wild met mijn handen om me heen, tot ik op de grond de koude ijzeren gloed van mijn zippo voelde. Hij was door de klap uit mijn zak gevallen.
     Ik opende het klepje en liet de vlam zijn werk doen. Met een ruk lieten de takken die ik brandde los en ze scheurden door mijn huid. Om me heen vatte het droge hout vlam. Ik hoorde weer het huilen van duizenden Cherokee, alsof iedere vertakking die het huis had gemaakt thuis was voor één van hun zielen.
     Ik kwam hoestend en zwalkend overeind. Het oude hout vatte vlam alsof het met benzine was overgoten en het gehuil was overdovend. 'Nee! Maak het uit! Maak het uit of zij gaat er ook aan.' Het was de wanhoop in de stem die verried dat Edin veilig was. Ik rende naar de mengeling van haar en Asgitisdi en begon de verbindingen één voor één los te trekken en in brand te zetten. Bij iedere tak die op de grond belandde, kreeg mijn vrouw meer kleur. De kamer om ons heen stond ondertussen in lichterlaaie. Steeds weer probeerde het wezen nieuwe takken aan mijn vrouw te hechten, maar ik weerde ze af. De kracht van het natuurwezen nam af terwijl de hitte toenam.
     Toen ik de laatste tak lostrok, wankelde het. Het krijste naar me, ik verstond er geen snars van. Langzaam stierf het uit terwijl het gezicht werd opgeslokt door de vlammen.
     Ik proestte een ongecontroleerde mengeling van angst en opluchting uit en tilde met veel moeite mijn vrouw op, die slap als een vaatdoek in mijn armen lag. Door de vlammen, die me net zo peinigden als de takken deden, met een kakofonie van huilende Cherokee in mijn oren strompelde ik door de gang naar buiten, waar ondertussen het vuur naartoe was verspreid. Toen ik de frisse buitenlucht op mijn huid voelde viel ik met Edin neer in het gras en bezweek.


Pas toen loeiende sirenes in de verte klonken, kwam ik bij. Net als Edin. Ze keek me aan met een blik vol afgrijzen. 'Niks zeggen. Ga naar de auto.' In de bossen zagen we een grote gestalte wegvluchten. Zijn paardenstaart zwiepte achter hem aan.
     Met zwakke tred ging ik achter mijn vrouw aan naar de auto. Ik voelde de glimlach op mijn gezicht toen ik de autosleutel in het slot stak en mijn Zippo zag. Toen ik instapte keek ik nog een keer naar het landhuis en zag in de vlammen een kleine kromme gestalte. Ze hief haar armen met haar handpalmen open naar opzij gericht, alsof ze de eerste regendruppels voelde na een warme zomerdag, draaide zich om en liep met gebogen hoofd de vlammen in.

 

© 2035 by Site Name. Powered and secured by Wix

bottom of page